Architectuur

Internationale Architectuur Biënnale Rotterdam 2014

De aflevering 2014 van de Internationale Architectuur Biënnale Rotterdam leverde naast conferenties, excursies en lezingen twee publieksgerichte tentoonstellingen op. Die waren beide informatief, maar de presentatie in de Kunsthal mislukte op meerdere fronten, terwijl het naastgelegen Natuurhistorisch Museum op ontspannen wijze het publiek bij de les wist te houden. Een analyse.
Door
Hugo Bongers

De Internationale Architectuur Biënnale Rotterdam is een van de twee grote architectuurinstellingen in de Rotterdamse cultuursector. De zesde aflevering van deze internationale tentoonstelling vond deze zomer plaatsen en had deze keer de relatie tussen stad en natuur als thema. De architectuurbiënnale kende een tweeledig programma: een lange reeks conferenties, symposia, lezingen, presentaties, debatten, seminars, excursies en andere kortdurende events. Daarnaast twee langlopende tentoonstellingen, voor een groot publiek. Althans, dat zou de gedachte geweest kunnen zijn achter de presentatie van de architectuurbiënnale in de Kunsthal en in het Natuurhistorisch Museum Rotterdam. De Kunsthal en het museum presenteren zich immers gewoonlijk als plekken om op een inventieve en laagdrempelige manieren publiek te informeren over culturele en biologische zaken van belang. De Kunsthal heeft een goede reputatie als het gaat om slimme, vernieuwende presentatietechnieken waar een breed publiek over soms moeilijke onderwerpen wordt geïnformeerd. Het Natuurhistorisch Museum heeft met zijn bureau voor stadsnatuur een grote kennis in eigen huis, in combinatie met het door jarenlange museumeducatie gevoede vermogen om brede groepen aan te spreken.De reacties van bezoekers op deze aflevering van de architectuurbiënnale in de Kunsthal waren overwegend negatief. De tentoonstelling Urban by nature bleek inventief noch laagdrempelig te zijn. Bezoekers klaagden over veel te veel en te moeilijke teksten, ontoegankelijke diagrammen en grafieken. Dat is men daar niet gewend. Blijkbaar heeft de staf van de Kunsthal geen betrokkenheid gehad bij de inrichting van de zalen; het lijkt er eerder op alsof de architectuurbiënnale de Kunsthal gewoon heeft afgehuurd en zelf heeft ingericht. De tweede publiekstentoonstelling in het naastgelegen Natuurhistorische Museum scoorde positiever. Deze tentoonstelling ‘Pure Veerkracht’ was duidelijk door de eigen museumstaf gemaakt. Architectuurcriticus Bernard Hulsman van NRC Handelsblad formuleerde het als volgt: “Het is alsof de hele Kunsthal is volgehangen met de losgesneden vellen uit een dik en saai aardrijkskundeboek. Bestudering van al deze vellen kost zeker enkele dagen. Met uitzondering van de mooie tentoonstelling Pure Veerkracht in het Natuurhistorisch Museum heeft Urban by nature IABR- 2014 het grote publiek dan ook bar weinig te bieden: in de Kunsthal wordt de komende maanden een feest gevierd van en voor stedenbouwkundigen en landschapsarchitecten met een bijzondere belangstelling voor duurzaamheid.” (2 juni 2014) Terwijl overal in Nederland en daarbuiten musea en tentoonstellingsgebouwen bijzonder inventieve methoden demonstreren om moeilijke onderwerpen te verhelderen aan een breed publiek, heeft de architectuurbiënnale gekozen voor een zwaar tekstuele aanpak met aanvullende beelden die een behoorlijke vaardigheid tot interpretatie vereisen. Talloze tekstborden rijen zich aaneen, zaal na zaal. Het gaat maar door, van boven tot onder is de Kunsthal gevuld met op panelen bevestigde teksten, tekeningen, foto’s, grafieken, tabellen. Er is geen rustpunt, er zit geen afwisseling in het format. Van begin tot het eind een aaneenschakeling van meestal gortdroge teksten, een enkele maquette en hier en daar wat losse foto’s. Zelfs voor een aardig filmpje van Jaap de Ruig over een zelfvoorzienend Roma-dorpje in Roemenië, een van de weinige visuele rustpunten tussen het tekstuele geweld, staat niet een bankje of een stoel om even rustig te gaan zitten kijken.

Inhoud
Genoeg gezegd over de vorm. Er is ook een inhoud. Waar gaat deze architectuurbiënnale over, wat is de boodschap die de bezoeker meekrijgt? Het thema is duidelijk: de relatie tussen natuur en stad. “En nu meer dan de helft van de mensheid in steden woont, is de stad eigenlijk onze natuurlijke omgeving geworden. Misschien zijn wij wel van nature stedelijk: ‘urban by nature’.” Aldus de folder van de biënnale editie 2014. Om hierna alle inzendingen te behandelen is ondoenlijk. We nemen een steekproef uit de tentoonstelling en bespreken de onderdelen die direct betrekking hebben op Rotterdam. De tentoonstelling Urban by nature is verspreid over alle vijf tentoonstellingszalen van de Kunsthal en bestaat uit 96 onderdelen. In 10 daarvan komt Rotterdam direct aan de orde. Wat leren we over onze stad als we de hoofdtentoonstelling van de architectuurbiënnale 2014 bezoeken? In een bijdrage van René van der Velde van de TU Delft worden enkele parken met elkaar vergeleken vanuit het thema ‘natuurvisie’. Hoe wordt de natuur gerepresenteerd in (het ontwerp van) het park? Het Rotterdamse Museumpark is een van de getoonde parken. Aan de wand hangen onder meer de grote, kleurrijke collages die ontwerper Yves Brunier in 1988 maakte. Door de ramen van de Kunsthal naar buiten kijkend kan de bezoeker zien dat het park in ieder geval wat minder kleurrijk is geworden. Ook is er aandacht voor het ‘herstelplan’ voor het Museumpark uit 2011 waarbij de oorspronkelijk driedeling van het Museumparkontwerp, de ‘drie kamers’, gehandhaafd is: de formele ordening van de appelboompjes en het stadspodium, de dichte en afwisselende begroeiing in het middendeel rondom de brug die doet denken aan een romantische tuin en de op de plaatsing van kunstwerken en fietsen ingerichte omgeving van Kunsthal en Natuurhistorisch Museum. Het Pompenburg park, de nieuwste groenplek van de stad en onderdeel van het Luchtsingelproject (de winnaar van het Stadsinitiatief van 2012), wordt met een fraaie maquette getoond. Dit plan van het Rotterdamse bureau ZUS werd op de vorige Architectuurbiënnale als ontwerp gepresenteerd en is onlangs, twee jaar verder, gelijk met de Luchtsingel opgeleverd. Je zou kunnen stellen dat hier de toekomstgerichte Architectuurbiënnale hand in hand gaat met een daadwerkelijke verandering in de stad.De Canadese landschapsarchitect Pierre Bélanger analyseert de mogelijkheden van de slufter op de Maasvlakte. Verontreinigd slib, opgebaggerd uit de Rotterdamse haven, wordt daar sinds 1986 opgeslagen aan de rand van zee en land. Omdat steeds minder verontreiniging door de rivieren wordt aangevoerd (er gaat ook wel eens wat goed in de wereld) is er minder slibberging nodig en raakt de slufter wellicht nooit vol. Wat dan te doen met het terrein? Bélanger toont enkele mogelijkheden, zoals een megatank voor olie-opslag, een vuilstort, een algenboerderij en een energiecentrale.Tussen 1959 en 1977 werden in en nabij Rotterdam drie grote complexen gebouwd voor de zuivering van drinkwater, alle drie naar ontwerp van architect Wim Quist. Met eenvoudige zwart-wit foto’s worden deze gebouwen getoond en de catalogus wijst op “de introverte, bijna mysterieuze gebouwen [die] naadloos aansluiten bij het indrukwekkende deltalandschap”. Dit onderdeel van de Architectuurbiënnale wordt gepresenteerd als hommage aan Wim Quist. De gebouwen hebben inderdaad “poëtische zeggingskracht” maar de presentatie van dit stukje architectuurgeschiedenis is wel een beetje een stijlbreuk in de tentoonstelling. Voor ´echte´ architectuur van gebouwen in de gebruikelijke zin van het woord is verder heel weinig aandacht in deze expositie. Het bureau H+N+S Landschapsarchitecten onderzocht wat de ruimtelijke en landschappelijke consequenties zijn van een omslag naar duurzame energie. In het Rotterdamse onderdeel van deze bijdrage (het onderzoek gaat over “de toekomstige energie-infrastructuur van Europa”) wordt onder andere aandacht besteed aan de bijdrage van warmte/energie die de industrie in en rondom Rotterdam aan de energiebehoeften van de stad en van het Westland kan leveren. In een nogal technisch betoog komt onder andere de mogelijkheid van een groot buffereiland voor de opslag van energie voor de kust van Zuid-Holland aan de orde.

Vleermuiskasten
Het project ‘Rotterdam Natuurlijk’ van 7Seasons heeft een reikwijdte van zeven jaar. In die periode wordt geprobeerd de biodiversiteit in een deel van Rotterdam Noord, de Provierswijk en de Agniesebuurt, te vergroten, waarbij het oude spoorviaduct Hofbogen dwars door deze wijken als locatie centraal staat. Het Hofbogenviaduct kan in de loop van zeven jaar (er is veel tijd nodig om de nieuwe biotopen op te kweken) uitgroeien tot een groene ader door de wijken. Een aanschouwelijk en aanstekelijk betoog, voorzien van goede beelden en een model voor een nestkast voor vleermuizen, vlinders en vogels (diervriendelijke gevelpanelen gemaakt van hergebruikt trespa). Het voorstel heeft een stevige sociale component, omdat het plan zonder participatie van buurtbewoners, scholen en woningcorporaties niet kan lukken. Een mooie uitdaging voor 7Seasons, Gebiedscommissie Noord en buurtorganisaties.In de bijdrage ‘Dutch Station Analysis’ analyseert Benthem Crouwel Architecten de nieuwe stations van Rotterdam, Amsterdam, Den Haag en Utrecht, met name op het punt van gebruik en verbindingen. Uitgangspunt voor het ontwerp van deze vier stations is het scheppen van een nieuw publiek domein, een overdekt plein met stedelijke voorzieningen dat de barrièrewerking van een spooremplacementen midden in de stad probeert op te heffen. De plaatjes zijn fraai maar de getoonde analyse is te beknopt en technisch om er veel van te kunnen begrijpen. Jammer, want Benthem Crouwel Architecten is bij veel of alle van deze projecten betrokken, ontwerpt ook voor Schiphol en zou uitgebreider en aansprekender op de eigenschappen en mogelijkheden van dit nieuwe type stadsplein in kunnen gaan. Ook in deze bijdrage wordt een ander knelpunt van deze tentoonstelling goed zichtbaar: In alle bijdragen is uitsluitend de onderzoeker of de ontwerper aan het woord, zonder enig commentaar of tegenspraak. De architectuurbiënnale voegt geen eigen standpunten toe en stelt geen vragen. In het geval van het stationsontwerp van Benthem Crouwel had bijvoorbeeld gevraagd kunnen worden hoe ernstig nu eigenlijk die barrière van het spoor in Rotterdam wel was, of we zitten te wachten op een nieuws stadsplein dat concurreert met de rest van de binnenstad en hoe aantrekkelijk een stadsplein is dat straks aan alle kanten met poortjes wordt afgesloten. Nu lijkt het er op, dat ontwerpers Benthem Crouwel Architecten met achter hen opdrachtgever NS Vastgoedexploitatie ons met stedenbouwkundige argumenten het zoveelste winkelcentrum in de maag hebben gesplitst. Maar waarom zou ik eigenlijk op het station een onderbroek moeten kunnen kopen?

Stadshavens
Ook kort en kritiekloos is de bijdrage van MUST Stedenbouw die de havensteden Tokyo, Shanghai en New York met Rotterdam vergelijkt. Stad en haven strijden om dezelfde ruimte en waar de stad te groot wordt raakt de haven in verdrukking. Oude havengebieden bieden de stad ruimte en nieuwe havengebieden zijn zo ver weg van de stad gesitueerd dat die voor de groei van de stedelijkheid geen betekenis zullen krijgen. Meer uitleg en een bredere duiding had dit op zich boeiende vraagstuk van de gecompliceerde relatie tussen stad en haven goed gedaan. Wat betekent deze ontwikkeling nu eigenlijk voor Rotterdam? Waarom stagneert de ontwikkeling van oude havengebieden in Rotterdam, waarom hebben we al heel lang niet meer van ontwikkelaar Stadshavens gehoord die jaren geleden in opdracht van het stadsbestuur met veel bombarie allerlei plannen presenteerde voor bijvoorbeeld de Waalhaven en het Vierhavengebied tussen Rotterdam en Schiedam?Het onderdeel ‘Maasvlakte 2’ daarentegen is een uitvoerige en begrijpelijke uitleg van waarom uitbreiding van de haven van Rotterdam nodig is, welke varianten in de loop van de tijd zijn getekend en hoe de aanleg is verlopen. Een goede, feitelijke beschrijving met veel fraaie foto’s, kaartmateriaal en een maquette van een gebied dat veel meer wil bieden dan havenactiviteiten. Opdrachtgever Havenbedrijf Rotterdam gaf ook aandacht aan het belang van natuurontwikkeling en recreatief gebruik. Die ontwikkeling is in de tentoonstelling al goed te volgen. Zo wordt een ontwerp getoond van de riant brede trappen die parkeerterreinen verbinden met het nieuwe strand, trappen ontworpen door vormgever Jan Konings. Vanaf elk parkeerterrein leiden drie typen treden in een tien meter brede opgang naar het strand, met de trappen van Odessa (in de Oekraïne) als inspiratiebron, aldus de tekst in de Kunsthal. Zien we daar voor onze kust de Potemkin al opstomen?

Urban Metabolism: stofstromen
Zwaartepunt tijdens de Rotterdamse architectuurbiënnales zijn de projectateliers. In deze ateliers “wordt ontwerpkracht ingezet om te werken aan urgente lokale en regionale opgaven en meerwaarde toe te voegen aan ruimtelijke beleidsvorming”. Met de uitkomsten van het onderzoek wordt na de tentoonstelling, zo is de bedoeling, ook daadwerkelijk door overheden en andere betrokken partijen aan de slag gegaan. Er zijn dit jaar drie projectateliers gerealiseerd: Planet Texel, BrabantStad en Rotterdam. De bijdrage van vier partijen die samenwerken in het ‘Project Atelier Rotterdam: Urban Metabolism’ is een van de grootste bijdrage aan de architectuurbiënnale van dit jaar. Het is geen makkelijk verhaal dat in dit onderdeel verteld wordt, wel een essentieel verhaal voor wie zich bezighoudt met de ontwikkeling van de stad en de rol van stedenbouw daarbij. Vanuit de optiek van de stad als een ecosysteem “moet stedenbouw niet langer gaan over het inrichten van plekken, maar over het verbinden en ontwarren van stofstromen”. Er worden negen vitale stofstromen onderscheiden: goederen, mensen, afval, biota, energie, voedsel, zoet water, lucht en zand & klei. Die stofstromen worden geanalyseerd op twee schaalniveaus: die van het hele stroomgebied van de Rijn en die van de stadsregio Rotterdam. Aan de analyse van iedere stofstroom, aan het in kaart brengen van de verspilling die in iedere stroom optreedt, worden vervolgens ontwerpstrategieën opgehangen, opdrachten aan ontwerpers om de stad te verbeteren. Dat worden er, samengevat, uiteindelijk vier: het katalyseren van hoogwaardige stromen, het kanaliseren van reststromen, het terugwinnen van grondstoffen en het reduceren van vervoersbewegingen. Wordt het niet concreter dan dit? Soms wel en dan wordt met behulp van veel tekst, schema’s en tekeningen voorbeelden gegeven van de mogelijke resultaten van ontwerpstrategieën, bijvoorbeeld door het scheppen van een nieuwe ‘vervoershub’ ter hoogte van het Zuidplein.

Maakindustrie
Maar vaak blijft de analyse op een hoog abstractieniveau steken en missen we een vertaling naar de praktijk. Zo wordt geconstateerd, dat de toegevoegde waarde van het vervoer door Rotterdam beperkt is vergeleken met andere steden. “De vrachtstromen door Rotterdam betreffen dus vooral goederen die elders, vaak waar arbeidskracht goedkoper is, zijn geproduceerd. Daar komt bij dat winkels in de stad steeds vaker worden overgeslagen: producten worden rechtstreeks thuis afgeleverd en winkels verdwijnen uit de stad.”(Catalogus p. 166-168). Het projectatelier dat verantwoordelijk is voor dit grote onderdeel van Urban by nature houdt vervolgens een pleidooi voor meer maakindustrie in de stad, maar het blijft bij een pleidooi. Concrete initiatieven om die industrie te stimuleren ontbreken. De initiatieven die de laatste tijd in Rotterdam worden genomen om kleinschalige maakindustrie van de grond te krijgen (ZoHo, Oude Westen, Rotterdam Zuid) blijven met deze algemene conclusie in de kou staan. Hoe nu verder, hoe gaan we dit aanpakken, wie onderneemt actie? De beheersing van stofstromen, zoveel wordt wel duidelijk, is een uiterst belangrijk onderwerp voor de toekomst van Rotterdam. Maar het wordt moeizaam gepresenteerd, met veel jargon en ingewikkelde schema’s en tekeningen. Op de wand prijken teksten als: “De stroomefficiëntie is verbeterd door kringlopen te ontwerpen, onder andere in de voedselketens door nutriënten terug te winnen uit zeewater. In plaats van hier te sleutelen aan stroomoptimalisaties of daar aan afvalreductie, wordt in alle ontwerpvoorstellen een nieuw integraal perspectief uitgewerkt waarin economische, ecologische en ruimtelijke diversificatie gekoppeld wordt aan de integrale lezing van stad, natuur en landschap.” Het is doodvermoeiend om wandelend op een tentoonstelling vele van dergelijke teksten te moeten lezen. Je wordt er eigenlijk een beetje agressief van en dat kan toch niet de bedoeling van de tentoonstellingsmakers zijn geweest.Bij dit onderdeel doet het ontbreken van een mensvriendelijke presentatiewijzen echt pijn. In deze visie op ‘stedenbouw’ gaat het immers niet om het opleuken van een stukje stad of het plannen van een gezellig nieuw woonbuurtje. Het gaat hier om veel wezenlijkere zaken voor onze toekomst. Juist daarom had een meer toegankelijke manier van overdracht de boodschap beter doen overkomen. Het is vanzelfsprekend makkelijker om een aansprekend pleidooi te houden over vleermuizen en vlinders in het Oude Noorden dan een analyse te geven van stofstromen, maar het besluit om Urban Metabolism te presenteren op dezelfde tentoonstelling, nota bene in dezelfde zaal als de vleermuiskasten, had de tentoonstellingsmakers toch moeten dwingen tot enig aanpassingsvermogen.Het is gelukkig niet te laat. Een ontwerpatelier doet in de visie van gemeente en architectuurbiënnale een eerste aanzet; de discussie over het onderwerp moet verder gaan. Een projectatelier heeft een follow up. Dat schept gelegenheden genoeg om de resultaten van het Projectatelier Rotterdam verder uit te werken en later op een meer aansprekende manier te presenteren. Bijvoorbeeld in een volgende tentoonstelling in de Kunsthal. Wellicht dat medewerkers van de Kunsthal dan wel mogen assisteren bij de inrichting van hun zalen, want daar zijn ze behoorlijk ervaren in. Een mooie klus ook voor de gemeentelijke dienst Stadsontwikkeling om samen met organisaties die in publieksoverdracht gespecialiseerd zijn (AIR, Museum Rotterdam, Van der Leeuwkring en dergelijke) de analyses en boodschappen van de “vier strategieën voor een nieuw metabolisme van Rotterdam” uit te dragen.

Promopraatjes
Uit bovenstaande opsomming blijkt, dat er wel degelijk enkele interessante en toegankelijke bijdragen zijn geleverd aan de hoofdtentoonstelling van de architectuurbiënnale. Je moet er wel goed naar zoeken. Die bijdragen vallen makkelijk weg in het tekstuele geweld van de gehele opstelling. In deze tentoonstelling ontbreekt ook een stevige eindredactie. De 96 bijdragen zijn onevenwichtig: goede, op een breed publiek gerichte teksten en begrijpelijke of begrijpelijk uitgelegde beelden worden afgewisseld met voor insiders geschreven teksten, moeizame grafieken en veel statistisch materiaal. Daarnaast valt op, dat de architectuurbiënnale geen eigen positie inneemt. Onderzoekers, bureaus, ontwerpers vertellen kritiekloos en commentaarloos hun eigen verhaal. Er worden door de tentoonstellingsorganisatie geen vragen gesteld. De tentoonstelling wordt op deze manier een bundel promopraatjes.In een tentoonstellingsruimte als de Kunsthal mag men een slimmere vorm van informatieoverdracht verwachten. Gekoppeld aan een stevigere eindredactie van de teksten waardoor grote verschillen in niveau worden vermeden. En wat meer kritisch commentaar op al die blije verhalen. Dat is wat culturele instellingen behoren te doen, dat is nu eenmaal hun taak. De Internationale Architectuur Biënnale Rotterdam is niet een instelling die als kennisinstituut voor de Nederlandse stedenbouw functioneert. Het is een instelling die wat de gemeente Rotterdam betreft wordt gesubsidieerd uit het gemeentelijk Cultuurplan. Dat schept de verplichtingen om zich ook als culturele instelling te gedragen, om gebruik te maken van de doelstellingen, presentatiemethoden en overdrachtstechnieken die in haar vakgebied zijn ontwikkeld.

Pure Veerkracht
De tentoonstelling in het Natuurhistorisch Museum is in alle opzichten de tegenhanger van de presentatie in de Kunsthal. Het is een kleine presentatie, de essentie van het verhaal wordt verteld in maar drie vitrines. Daar omheen is nog wat los spul en wat audiovisueel gedoe, maar alles bij elkaar vult de tentoonstelling bij lange na niet de zaal voor tijdelijke tentoonstellingen. Het verhaal over de omgang van de mens met flora en fauna in de stad wordt verteld op een toegankelijke manier: aan de hand van voorwerpen (bij dit museum zijn dat voornamelijk dode dieren en planten) en met beknopte, goed leesbare toelichtingen. De teksten zijn, zoals gebruikelijk in de communicatie van het Natuurhistorisch Museum, wat laconiek en droogkloterig van karakter.In een audiovisueel drieluik (helaas niet lipsynchroon) reageren de directeur en conservator Moeliker door middel van een vraag- en antwoordspel met de bezoeker op denkbeeldige conflicten tussen dieren (vossen, duiven, meeuwen), wilde planten en stadsbewoners. Ze relativeren tegenstellingen en roepen op tot een tolerante houding ten opzichte van dieren en planten. Ze geven argumenten voor biodiversiteit in de stad en maken duidelijk hoe mens en dier er prima kunnen samenleven. Op de tentoonstelling worden ook foto’s gemaakt door Rotterdammers gepresenteerd. Op de website van het museum zijn de beste te zien. Bezoek die website en geniet van de manier waarop planten, dieren en mensen er in slagen om met elkaar samen te leven in de grote stad Rotterdam, waarop de natuur telkens weer een nieuwe balans weet te vinden met de steeds veranderende stadscultuur. ‘Pure Veerkracht’ is een sympathieke tentoonstelling die duidelijk maakt hoe goed sommige dieren en planten zich weten aan te passen aan het milieu van de stad, hoe ze door die veerkracht de overleving van de soort weten in te passen in de dynamiek van de grote stad. 

Misschien vind je dit ook leuk