Cultuur

I ♥ Young Stage

De Rotterdamse jongerentheatergroep Young Stage functioneerde negen jaar als een alternatief domein voor talentontwikkeling. Veel van de 48 spelers uit de periode 2000 en 2009, grotendeels met een niet-westerse achtergrond, werken momenteel in de wereld van kunst en entertainment. Jandino Asporaat en Imanuelle Grives zijn twee bekende voorbeelden. Nu cultuurminister Engelshoven ‘nieuwe makers de kans wil geven in de voorhoede te komen’ zijn er wijze lessen te trekken uit de geschiedenis van Young Stage. Rotterdam heeft dringend behoefte aan een derde domein naast vrijetijdsbesteding en kunstvakonderwijs.
Door
Dirk Monsma

In het jaar 2000 speurde de SKVR, centrum voor de kunsten in Rotterdam, naar spelers voor een jongerentheatergroep Young Stage. De formule was eenvoudig. Gezocht: zes jongeren met talent voor theater, dans en muziek. Opleiding en ervaring: niet noodzakelijk. Leeftijd: rond de twintig jaar. Kwaliteit: talent voor één van die kunstdisciplines. De spelersgroep bleef steeds een jaar bij elkaar en produceerde een korte voorstelling van 35 minuten. De voorstelling verleidde een scholierenpubliek om aansluitend een workshop te volgen met theater, dans of zang. Young Stage speelde per schooljaar rond de zestig uitvoeringen voor 7500 scholieren met aansluitend workshops, met name op vmbo-scholen en roc’s.

De ambitie was om scholieren kennis te laten maken met muziek, dans en theater en ze te verleiden deze disciplines zelf te gaan beoefenen. Initiatiefnemer Bob van der Lugt: “We zochten bij de SKVR in 2000 een theateractiviteit voor vmbo-leerlingen. Zeventig procent van de middelbare scholieren in Rotterdam zit op het vmbo en die groep bestond toen al merendeels uit jongeren met een multiculturele achtergrond. De meeste jongerenvoorstellingen voor scholieren werden in die tijd gemaakt door oudere acteurs met een vakopleiding. Hoe moet je jongeren verleiden iets te doen met theater of dans? Ons antwoord was: met leeftijdgenoten, met ‘peers’ en met andere inhoud, met een ander verhaal. Daarom wilden we beslist spelers met een diverse culturele achtergrond. De voorstelling was de warming-up voor het jonge publiek en als ze helemaal gek waren gemaakt, dan namen we ze mee naar een workshop. In de eerste jaren werd dat workshopuur begeleid door een kunstdocent en een van de spelers. Later kregen de spelers van Young Stage een training en deden het alleen. De spelers maken de verbinding, want zij waren immers het rolmodel. Tot slot presenteerden enkele leerlingen in het decor van de voorstelling dat wat ze hadden geleerd.” 

Fanatics

Vanaf 2003 werd er daarnaast maandelijks een open podium Fanatics georganiseerd in toenmalig poppodium Nighttown voor dezelfde doelgroep. Bij de voorstelling van Young Stage op de scholen werden flyers uitgedeeld met de uitnodiging om drie minuten op het podium ‘jouw talent te tonen’ rond zang, rap, street- en breakdance of electric-boogy. Alles mocht. De organisatie was in handen van de Young Stage spelers zelf. Ex-speelster Sherita Jansen: “We kregen een draaiboek: jij doet dit en ik doe dat, jij staat bij de deur vanavond en jij doet de kaartverkoop. En dan gingen één of twee van ons presenteren in de zaal. Iedere speler kreeg zijn eigen ‘artiesten’ aangewezen om te begeleiden.”

Vanaf de eerste Fanatics liep het storm met een gemengd publiek. Het niveau op het podium liep uiteen van beginners tot getalenteerden. Het kon voorkomen dat op een vraag van de presentator wanneer zij waren begonnen te oefenen, het antwoord luidde: “Vorige week.” “En wat is je doel?” Antwoord: “Ahoy!” Zeker ook meer geoefende talenten stonden op het podium zoals hiphopper Ronnie Flex en Dichter. De kracht van Fanatics was dat het zichtbaar maakte wat er leefde onder de multiculturele groep jongeren naar inhoud, kunstuiting en niveau. Van der Lugt: “Wij waren een van de eersten met dit type talentenjacht in de stad. Bij ons groeide het besef dat veel leerlingen juist het optreden zagen als aanmoediging om verder te oefenen, een omdraaiing van wat we gewend waren bij onze cursussen, waar optreden het afronden is van een serie lessen.”

Feven Tesfai vindt muziek iets krachtigs. Het zit meteen in haar lijf. Zij is opgegroeid met Eritrese en Ethiopische muziek. Ze kan goed Ethiopisch dansen door videobanden van haar moeder. Haar moeder is geboren in Eritrea en vluchtte voor de oorlog naar een buurland, waarna Feven in Soedan werd geboren. Op vierjarige leeftijd belandde ze met haar moeder in Nederland. Ze deed als kind in haar vrije tijd ballet en volgde een cursus tweestemmig zingen. Feven: “Ik was zestien en deed eerst een opleiding voor mode en kleding, daarna de kappersopleiding. Allebei niet afgemaakt. Was niet mijn ding. Met negentien jaar kwam ik bij Young Stage terecht. Ik trad op na afloop van een cursusjaar en toen zij iemand tegen mij dat er een auditie was bij Young Stage en dat ik daar geschikt voor was.” Tot drie jaar terug speelde ze in voorstellingen van het Wijktheater. Haar ambitie is om eigen producties te gaan maken als verhalenverteller. “Bij Young Stage heb ik veel over mezelf geleerd. Marjet, de regisseur, noemde mij intuïtief-slim. Ik weet niet of dat woord bestaat, maar ik begreep haar meteen. Op een podium voel ik me echt comfortabel.”

Selectie van de spelers

De eerste jaren leverde de gemeentelijke werkgelegenheidsdienst Werkstad een lijst met mogelijke spelers uit hun eigen bestand van werkloze jongeren. Daaruit kon regisseur en eindverantwoordelijke Marjet Roerink met haar team een selectie maken. Toen na twee jaar Werkstad ophield te bestaan, werd er geflyerd in de stad. Iedereen kon meedoen. Daarnaast maakte mbo-opleiding Zadkine het mogelijk voor de studenten Culturele en Maatschappelijke Vorming om als stagiair een jaar in de voorstelling te spelen. Studenten konden dat jaar met studiepunten verzilveren. De anderen werkten tegen minimumloon. De spelers werden bij een auditie van twee dagen geselecteerd door de regisseur Roerink, choreograaf Linda van Dijk en initiatiefnemer Van der Lugt.

Criteria voor Roerink waren de samenstelling van de groep, de variatie in disciplines en herkenbaarheid voor het publiek: “Ik zocht voor ieder kind in de zaal een rolmodel. Ik wilde altijd iemand die anders wilde zijn. Een mooiboy die lekker kon dansen zodat gillende meiden in de zaal dat leuk zouden vinden, een mooie Romeo en Julia moesten erbij en een voller iemand.Daarnaast keek zij of een speler risico durfde te nemen, want ieder zou zijn persoonlijke verhaal moeten kunnen spelen. Roerink: “Ik deed iets met hun roots, met hun ervaringen, met hun smaak. Ik deed een beroep op hun persoonlijke verhaal. Sommigen durfden dat, Feven Tesfai durfde dat schaamteloos.”

Verder was samenwerken belangrijk voor een groep die een jaar bij elkaar bleef. Roerink: “Met zo’n auditie ging ik juist ook in de pauze kijken; deelden ze hun fruit of zaten ze alleen in een hoekje?” Bij iedere lichting van zes of zeven spelers koos zij er één met een autochtone achtergrond, de overige spelers hadden Kaapverdiaanse, Surinaamse, Antilliaanse, Marokkaanse, Guinese, Eritrese of Latijns-Amerikaanse roots. De groep vormde uiteindelijk een compilatie van de jongeren in Rotterdam als spiegel van de grootstedelijke jongerencultuur. Roerink: ‘Ik wilde stukken maken op basis van eigen verhalen en inbreng van de speler. En dan vooral met het gebruik van disciplines als theater, dans en zang. Dit om op een dynamische manier levensechte thema’s te verwerken in een theatervoorstelling waar jongeren van ‘uit hun dak gaan’.’ Roerink produceerde acht voorstellingen, bijgestaan door een schrijfdocent, een choreograaf en een medewerker voor de logistiek. Om een indruk te geven een citaat uit voormalig jongerenblad Dimi over de voorstelling Wannabe uit 2004: ‘Het stuk gaat over ons aller daily life. Roddels op school, gezeik thuis en sjans op straat. Wannabe is een voorstelling over verlaten worden, valse beloftes, vechten, vallen en opstaan. Over rode lopers, valse wimpers en te korte rokjes. Het is ontroerend, maar wel met een knipoog. De zeven spelers zijn jong, getalenteerd en gebruiken streetdance, rap, breakdance, r&b en theater om zicht te uiten.’ Roerink bleef tot 2009 de artistiek leider. In die periode maakten achtenveertig spelers deel uit van de groep.

Alpha Oumar Barry vluchtte in 1998 voor de problemen in zijn land Guinee (West Afrika) door op een schip te kruipen. Dagen later stapte hij aan wal en dat bleek in Nederland te zijn. Na zijn komst volgde hij alle formele procedures. Toen hij werk zocht kwam hij door bemiddeling van het werkgelegenheidsbureau Werkstad bij Young Stage terecht. Hij deed auditie met een zelfgeschreven gedicht. Hij speelde van 2002 tot 2005 samen met onder anderen Jandino Asporaat. In een pakkende scene ACCENT OP E speelde hij een Afrikaanse jongen die meedoet aan een inburgeringscursus om zijn Nederlanderschap te bereiken. Hij kan alle elf steden van de Elfstedentocht opnoemen in het Fries, maar wanneer hij zijn paspoort heeft wordt hij helaas nooit opgeroepen bij een sollicitatie. Na Young Stage toerde hij nog met een solo voor schoolkinderen langs scholen en vertelde met humor zijn eigen levensverhaal. Inmiddels herkennen jongeren hem hier op straat uit De Dino Show. Zijn droom is om theater te gaan maken met gehandicapte kinderen. Die droom komt uit als hij deze zomer na drie jaar zijn opleiding daarvoor af gaat ronden.

Urban-talent

Hoewel de voorstellingen van Young Stage oorspronkelijk bedoeld waren als kennismaking voor scholieren met theater, bleek al bij de eerste lichting de ontwikkeling van het talent van de spelers zelf een onverwacht resultaat. Het samen optrekken, een heel schooljaar lang vier dagen in de week onder de hoede van de regisseur, had een vormende werking. Enkele spelers uit het eerste jaar, waaronder Milone Reigman, stapten op uitnodiging van Hildegard Draaier, directeur van het professionele jongerentheater Dox in Utrecht, over naar dat gezelschap. Steeds bleken spelers na hun Young Stage periode interessant voor andere gezelschappen, zoals voor de Rotterdamse theatergezelschappen LEF, Het Waterhuis en het Wijktheater. Voor sommigen volgde een rol in musicals, andere werden presentator op tv, MC, begonnen een eigen band, of traden op in een televisieshow of als organisator van festivals. Niet iedereen bleef in de wereld van de kunst en cultuur en natuurlijk was niet iedereen even succesvol. Van de 48 spelers zijn er naar schatting van Roerink 29, z’n zestig procent werkzaam in de wereld van kunst en cultuur, negen daarvan volgden na hun speelperiode een kunstopleiding. Negen spelers kozen een ander beroep, van kok of treinconducteur tot tandarts. Van tien spelers is onbekend wat zij erna zijn gaan doen.

Talentontwikkeling

Wat is succesvolle talentontwikkeling? Het wordt vaak omschreven als een wisselwerking tussen persoonlijk begaafdheid, motivatie en doorzettingsvermogen en een stimulerende omgeving. Ouders, het onderwijs (een docent) of vrienden spelen een rol bij het herkennen en verder aanmoedigen. In de romantische opvatting gaat het om de innerlijke drang van het talent in een inspirerend milieu. Welke nieuwe dimensies voegen talentenprogramma’s op de tv daaraan toe? Voor zangers, dansers, singer-songwriters zijn er talentenshow vanaf jonge leeftijd. Ouders en vriendjes doen mee om het talent op te geven en een jury maakt de selectie. Dit gaat een stap verder dan begaafdheid, motivatie en doorzettingsvermogen. Het voorbereiden van het optreden, het optreden zelf, de beoordeling en de mogelijke coaching erna horen daarbij. Optreden is niet meer een resultaat na een lange weg van motivatie en doorzetten, maar het begin van de route: optreden is talentontwikkeling!

De Rotterdamse hoogleraar Koen van Eijck deed samen met collega’s onderzoek naar talentontwikkeling in de kunsten bij projecten die door het landelijke Fonds voor Cultuurparticipatie werden gefinancierd: van jeugdorkesten, urban-projecten, popmuziekwedstrijden tot de Kunstbende. Zij stelden dat de deelnemers aan talentontwikkelingsprojecten geen representatieve afspiegeling vormen van de bevolking en concludeerden dat overheidsgelden voor talentontwikkeling naar verhouding vaak naar hoger opgeleide jongeren gaan en dat jongeren die vmbo volgen of hebben gevolgd buiten de boot vallen. Vervolgens verdelen de onderzoekers het veld van talentontwikkeling in twee domeinen: vrije tijd en vakopleidingen. Past Young Stage in dit stramien? Bij Young Stage gaat het om een derde domein: geen vrijetijdsbesteding en geen vakopleiding, wel toegankelijk voor jongeren met een beperkte opleiding.

Anthony Lobato heeft een muziekstudio in de Van Speykstraat in het Oude Westen in Rotterdam. Zijn geboortehuis staat op een steenworp afstand in dezelfde straat. Hij is 33 jaar. Met zijn studio biedt hij een omgeving aan kinderen en jongeren om hun creativiteit te uiten door muziek. Een van de projecten is de wijkmuziekschool elke woensdagmiddag. Kinderen komen na schooltijd langs en volgen wekelijks een workshop viool, gitaar, drum of piano. Hoe hij bij Young Stage terecht kwam? Anthony: “School was niets voor mij. Ik studeerde voor elektricien. Ik denk dat ik bij Fanatics was als publiek. Ik werd er uitgepikt door Marjet en deed auditie. Young Stage is een goed jaar geweest om dingen tot het uiterste te oefenen. Het hele proces, die optredens op scholen, het deed wat met mijn zelfvertrouwen. Ik leerde improviseren. Na dat jaar vroeg Jandino mij mee te gaan naar theatergroep Siberia. Ik speelde daar in de voorstelling Atlanta. Daarna kreeg ik vlak voor een première last van mijn meniscus en werd geopereerd. Toen ben ik muziek gaan maken. Soms hoor ik in de tram geluidjes, die noteer ik in mijn telefoon en in mijn studio maak ik daar muziek van. Het eindresultaat zet ik op Spotify en Instagram.”

Alternatief domein

De spelersgroep van Young Stage heeft overwegend een niet-westerse achtergrond. Zij zijn in Nederland geboren uit ouders van de eerste generatie allochtonen, dan wel op jonge leeftijd hier naartoe gekomen. Deze samenstelling wijkt sterk af van de deelnemers van talentontwikkelingsprojecten gesubsidieerd door het Fonds voor Cultuurparticipatie. De meeste deelnemers hebben op vmbo-niveau de school verlaten en een vervolgopleiding niet afgemaakt. Zoals Anthony vertelt: ‘School was niets voor mij.’ Of zij zaten op een mbo/hbo-opleiding en onderbraken hun studie om te kiezen voor Young Stage. Er is hier sprake van een domein van leren en werken waar de talentontwikkeling plaats vindt. Enkele spelers komen voort uit jeugdtheater- of danslessen in de vrije tijd, maar niemand heeft een vakopleiding.

Kunstvakopleidingen lijken internationaal georiënteerd door een instroom van de studenten uit Westerse landen. Maar het aantal studenten met een allochtone achtergrond uit Nederland is beperkt. Niet-westerse allochtonen zorgen volgens het Ministerie van OCW voor zes procent van de afgestudeerden, terwijl deze groep twaalf procent van de bevolking uitmaakt. De Raad voor Cultuur constateert dat ook het cultuurpubliek geen afspiegeling is van de Nederlandse samenleving. Het domein Young Stage/Fanatics onderscheidt zich wat betreft zowel de performers als het publiek door het enorme bereik onder niet-westerse allochtone jongeren en jongvolwassenen.

Bij Young Stage speelde die diversiteit in achtergronden eigenlijk nauwelijks een rol, in die zin dat het onderwerp in interviews met vroegere spelers van de groep nauwelijks ter sprake komt. Hooguit als parodie, wanneer Alpha een Afrikaan speelt die enorm zijn best doet om in te burgeren. In een interview met De Volkskrant van 4 april 2017 geeft Imanuelle Grives aan dat ze vaak gezien wordt als ‘dat ene donkere meisje’ uit Alleen maar nette mensen dat tot veler verbazing dezelfde persoon blijkt als ‘dat ene donkere meisje’ uit Vechtershart en Celblok H. Ook ziet Imanuelle dat acteurs met bijvoorbeeld een Surinaamse of Marokkaanse achtergrond minder in stereotype rollen gecast worden. Zelf probeert ze te komen tot een blend van de Hollandse en de Surinaamse kanten van de karakters die ze speelt. Langzaam lijkt haar achtergrond een minder doorslaggevende rol te spelen in het werk dat ze krijgt aangeboden. Op die manier draagt Young Stage bij aan het versterken, en daarmee het ‘normaliseren’ van diversiteit in de nog altijd overwegend witte wereld van theater en televisie.

Imanuelle Grives is actrice, presentatrice en verhalenverteller: “Mens en gedrag is altijd een rode lijn in mijn leven. Mijn moeder leerde mij vragen stellen en ik was zelf altijd al nieuwgierig. Misschien wel omdat mijn moeder maatschappelijk werkster was, geïnteresseerd in mensen.” Imanuelle is Rotterdamse van geboorte met een Surinaamse achtergrond. Met haar moeder woonde ze twee jaar in Suriname en bezocht daar de middelbare school. Terug in Rotterdam volgde ze havo en een hbo-opleiding maatschappelijk werk en dienstverlening: “Ik was heel ongelukkig op de opleiding en voelde dat ik niet mezelf kon zijn. In het tweede jaar ging ik met een vriendin flyeren in de stad en kwam voor het eerst van mijn leven bij de SKVR in de Hennekijnstraat. Ik liep daar langs een wand met flyers en werd als magnetisch aangetrokken door een zin: heb jij altijd willen zingen, dansen en acteren? Ja Ja Ja, riep ik in mijzelf, dat heb ik altijd willen doen. Ik dacht dat is een teken, ik ga auditie doen. Mijn leven veranderde echt in korte tijd opeens zo snel; in een tijdspanne van een jaar kwam ik erachter dat ik echt voor het acteren wilde gaan.” Na Young Stage maakt ze de hbo-opleiding nog af, omdat ze dat aan haar moeder had beloofd. Parallel daaraan volgde ze een leertraject bij het Haagse ALBA Theaterhuis. In 2008 won ze met ALBA de ‘nieuwsgierigmakend talent’-prijs op een theater-vierdaagse. Ze speelde een klein rolletje in de film ‘Carmen van het noorden’ en brak door met de hoofdrol in ‘Alleen Maar Nette Mensen’. Daarna volgden televisieseries ‘Celblok H’, ‘Vechtershart’ en ‘Wie is de mol?’ Imanuelle: “Het is een paradox, maar ik speel iemand anders en ben eindelijk mezelf.”

Succesfactoren

Welke factoren komen regelmatig terug in de interviews die ik hield met negen vroegere spelers van Young Stage? Ik benoem hier vier factoren als belangrijk voor hun latere carrière. 

Het persoonlijk verhaal. Alle geïnterviewden noemden dat het verweven van hun eigen verhaal in de voorstelling effect had op hun eigen persoonlijke ontwikkeling. Feven: ‘Het belangrijkste voor mij was mijn eigen ontwikkeling. Mijn belangrijkste probleem was dat ik dingen niet had verwerkt en dat komt in zo’n jaar naar boven. Ik had tijd nodig om dingen te verwerken en mezelf te leren kennen.’

Consequenties van het vak ervaren. De geïnterviewden vertellen dat zij in hun jaar de verschillende aspecten van het theatervak mee beleefden. Het maakproces, het optreden, de interactie met publiek, de zakelijke en logistieke kant en het zestig keer spelen van de voorstelling. Milone Reigman: ‘Young Stage was wel een soort van voorbode voor wat het betekent om professioneel theatermaker te zijn: het zoveel keer spelen van de voorstelling, het opbreken, afbreken, vroeg opstaan. We werden daarvoor betaald, dat was helemaal nieuw. Voor mij een eerste goede stap om te professionaliseren. Als ik dat niet had gedaan denk ik niet dat ik alle stappen die ik nu heb gezet, had kunnen zetten. Ik denk dat ik vooral het begin van een werkethiek heb geleerd. En ook een soort idee krijgen van wat het inhoudt. Ik heb bij Young Stage de beslissing genomen om door te gaan met theater.’

Artistieke ontwikkeling. Er wordt verwezen naarde eigen artistieke ontwikkeling.Gianni Notten: ‘Bij Young Stage heb ik leren kijken naar theater, leren kijken naar wat ik mooi vind en naar wat ik niet mooi vind. Leren denken over hoe je iets neer kan zetten op het podium. Hoe ziet het geheel eruit? Je gaat net wat verder denken dan je gewend bent.’ Feven: ‘We leerden van die kleine dingetjes, bijvoorbeeld als je met een mics werkt, dan heb je hier je standaard om te spreken en je moet daar dansen. Dan mogen er geen witjes vallen. Ik wist niet dat je dat zo noemde. Er mogen geen stiltes vallen als je van het ene punt naar het andere gaat, van versterkt naar onversterkt, dat mag het publiek niet merken.’ Milone: ’Ik ben beter geworden als speler, omdat ik het proces zag hoe een stuk tot stand komt, ik zag de maakkant. Daarnaast gingen we ook samen naar voorstellingen. Ik herinner me een dansvoorstelling van het Belgische dansgezelschap C. de la B. Dat verbreedde mijn horizon’.

Spelen voor publiek. De interactie met het publiek, zowel bij het spelen van de voorstelling als bij het presenteren van Fanatics wordt genoemd. Imanuelle: ‘Er is een soort magie. Als je op het podium staat en je vertelt je verhaal, je gooit wat energie het publiek in en die energie gaat met hen aan de slag. We stonden daar als onervaren acteurs en vertelden ons verhaal en raakten jongeren die echt moeilijk te bereiken waren. Die konden we stil krijgen, vaak toch wel jongeren die zoiets hadden van respect moet je verdienen en binnen vijf minuten hadden we ze plat. Ervaren hoe je die energie overdraagt is echt magisch! De interactie met het publiek is echt in mijn vezels gaan zitten. Dankzij Young Stage ben ik als een vis in het water in het theater’.

Milone Reigman is na haar middelbare school opgeleid als verpleegster. Als tiener speelde zij in haar vrije tijd toneel. Na de verpleegsteropleiding wilde zij iets cultureels gaan doen en koos voor een CMV-opleiding tot een vriendin haar aanraadde auditie te doen bij Young Stage. Milone: “Ik wist niet eens wat het was. Het leek mij interessant om te zien of ik een carrière kon opbouwen vanuit theater en Young Stage bood daarvoor een mogelijkheid. Ik kom oorspronkelijk uit Suriname. Hoewel er kunstenaars in mijn familie zaten, maakte mijn familie zich zorgen. Ze waren toch de eerste generatie in Nederland. Kijk naar de traditionele stappen die deze mensen maken. Je wordt arts, verpleegkundige of accountant. Maar geen kunstenaar!” Gedreven, noemt ze het. Van Young Stage naar DOX en gelijktijdig naar de docentenopleiding voor theater. Daarna naar de regieopleiding. “Ik wilde gewoon het vak begrijpen. Snappen waarom ik dingen mooi of lelijk vond en wat ik zelf vond. Toen wist ik heel gericht wat ik wilde: regisseren. Dat vond ik het gaafst om te doen. Noem me maar regisseur.”, vertelt ze. Soms maakt ze theater, soms speelt ze er zelf in. Inmiddels is ze ook docent. Momenteel werkt ze in Amsterdam Zuidoost bij Likeminds, een vooropleiding waar jonge talenten zich als maker ontwikkelen. Zij coördineert de jongerendivisie en begeleidt jonge mensen die een keuze gaan maken in hun carrière.

Hinkelspel

Veel spelers zetten na afloop een stap naar een volgend gezelschap. Ook degenen die uiteindelijke een ander beroep kozen. Regisseurs van andere gezelschappen beschouwden Young Stage als een talentenpool. Spelers stapten over naar het Utrechtse Dox, Rotterdams LEF, Het Waterhuis of het Rotterdams Wijktheater. Feven, Anthony en Alpha speelden allemaal enkele malen bij het Wijktheater. Milone en Gianni gingen naar Dox. Jandino Asporaat kwam via het Waterhuis op het podium van het cabaretfestival Camaretten. Imanuelle volgde een driejarig traject bij het Haagse Alba Theaterhuis.

In de culturele omgeving van Young Stage was een verscheidenheid aan mogelijkheden voor verdere professionalisering. De schakels in de keten zijn van verschillend niveau, wat maakt dat de spelers kunnen groeien. Cilesia Lima, speelster van het eerste jaar, antwoordt op de vraag wat zij na Young Stage is gaan doen: ‘Ik had via een andere speler gehoord dat je auditie kon doen voor het Rotterdams LEF. Ik heb auditie gedaan en dat was heel anders dan bij de SKVR. Heel ander niveau. Bij de SKVR was het makkelijker en vertrouwelijker. Ik heb twee tot drie jaar bij Rotterdams LEF gespeeld. Daarna ben ik naar het Waterhuis gegaan, daar heb ik het meest geleerd.’ Het blijken, kijkend naar de vervolgstappen van de spelers, geen schakels in een keten met een eenduidige route. Het was eerder een hinkelspel, waarbij ieder zijn eigen route kiest als alternatief voor een kunstvakopleiding. 

Negen spelers, waarvan vijf met een niet-Westerse achtergrond, kiezen er uiteindelijk wel voor om een vakopleiding te volgen. Milone is een van hen: ‘Toen ik op de regieopleiding zat, van de Theaterschool was er in tien jaar niet meer iemand op die school geweest met een andere culturele achtergrond. Dat was soms best lastig. Het curriculum van de opleidingen zijn te eenzijdig en vaak zijn de opleiders zelf niet genoeg een afspiegeling van onze maatschappij. Dan ontbreekt voor jou een voorbeeldfunctie, niet omdat je iemand na wilt doen, maar wel dat je je geïnspireerd voelt door iemand waarvan je denkt die lijkt op mij, die herkent wat ik doormaak. De opleidingen hebben ook voordelen. Je kan als student investeren in tijd, er zijn veel faciliteiten en je leert alle facetten van het vak. De kleine gezelschappen als Dox zijn afhankelijk van de smaak van de artistieke leider. Voor beide moet plaats zijn, zowel voor opleidingen als voor initiatieven van onderop. Er lijken nog wel voldoende mogelijkheden te zijn om in te stappen, maar doorstappen is moeilijker geworden, omdat de middengroepen weg zijn.’

Gianni Noten zingt in een eigen band en schrijft zijn eigen teksten. Meestal is dat een verhaal. Met plezier zingt hij over zijn grootvader die een bank overvalt. Het is funky muziek, wie erop danst zal de tekst ontgaan, maar hij krijgt weleens de vraag of het verhaal waar is. ‘Dat doet er niet toe’, is zijn antwoord. Incidenteel speelt hij bij het Rotterdamse Maas theater met het Rotterdams Philharmonisch Orkest: ‘Philharmonisch meets Maas’. Daarnaast heeft jij altijd wel een deeltijdbaan, bijvoorbeeld als kok en recent als verkoper bij Fillipa K. Gianni is geboren in Rotterdam West, net als Anthony, ze kennen elkaar van kleins af aan. Op zijn negende jaar begon hij op de hoek bij het buurthuis De Gaffel te breakdancen. Hij herinnert zich dat Rotterdam in die tijd heel goede breakdancers had en daar leerde hij van. Tot zijn dertiende ging het sky rocking, zeven dagen in de week. Daarna zakte het wat af en stapte hij met zestien naar All Stars theaterlessen bij de SKVR. Dat werd de opmaat naar Young Stage. Gianni: “Wat ik daar leerde was mij niet te verstoppen, want door mijn dyslexie had ik geleerd weg te duiken. School was voor mij niet weggelegd.” De overstap naar Dox ging goed tot een ernstige operatie roet in het eten gooide. Als re-integratie belandde hij weer bij Young Stage en bleef daar drie jaar totdat de muziek hem volledig in de greep kreeg.

Hernieuw een derde domein

Bij de landelijke bezuinigingen na 2012 verdwenen er stappen in het hinkelspel. Zo ook bij Young Stage zelf in de toenmalige opzet. In de huidige vorm is het geen kweekplaats meer voor Rotterdams talent. Fanatics bestaat nog steeds met een podium voor nieuwkomers, maar zonder de wisselwerking met spelers van Young Stage. Tussenstations als Het Waterhuis – later Siberia – zijn verdwenen. Daar waar gesaneerd en gefuseerd is, blijven gezelschappen over als Maas die weer hogere eisen stellen aan opleiding en ervaring van hun spelers. Hinkelen is minder mogelijk. Nu minister Engelshoven ruimte wil geven aan nieuwe cultuurmakers, zoekt naar nieuw publiek en diversiteit in de culturele sector wil stimuleren vraagt dat om een derde domein voor talentontwikkeling. De Rotterdamse culturele sector dient naast de domeinen vrije tijd en kunstvakopleidingen een derde domein in te richten, zodat meer talenten van de straat, zeker met een niet-westerse achtergrond, positie veroveren in de wereld van kunst en entertainment. •

Dit artikel verscheen eerder – in gewijzigde vorm – in Cultuur + Educatie no. 48 (2017). De interviews zijn mede afgenomen door student sociologie Jeremy Krunic (Erasmus Universiteit).

Misschien vind je dit ook leuk