Recensie

Het nieuwe Wereldmuseum: van haar tot hiphop en andere identiteitszaken

In de zomer van 2020 ging het Wereldmuseum weer helemaal open, na een verbouwing van een jaar of drie. Wat heeft die verbouwing voor de bezoeker opgeleverd en wat is er sinds die tijd te zien geweest? Zit er een lijn in de tentoonstellingen en welke lijn is dat?
Door
Hugo Bongers
Oct 1, 2023

In de zomer van 2020 ging het Wereldmuseum weer helemaal open, na een verbouwing van een jaar of drie. Wat heeft die verbouwing voor de bezoeker opgeleverd en wat is er sinds die tijd te zien geweest? Zit er een lijn in de tentoonstellingen en welke lijn is dat?

Het Wereldmuseum is de afgelopen halve eeuw vaker verbouwd. In 1984 werd het museumgebouw ingrijpend aangepast, waarbij onder andere de prachtige monumentale trap in het centrum van het gebouw werd gesloopt (immers te elitair). In 2000 werd een belendend kantoorpand aangekocht en bij het museum getrokken. De trappen die de afwijkende verdiepingshoogten tussen beide gebouwen moeten overbruggen zijn nadrukkelijk maar niet storend in de tentoonstellingscircuits aanwezig. In 2008 en 2009 werd het museum grondig gerenoveerd, maar in 2017 moest de aannemer toch opnieuw aan de slag. Het museum is door dit alles de afgelopen halve eeuw regelmatig jaren dicht geweest, maar we weten dat gesloten musea in Rotterdam geen ongebruikelijk verschijnsel zijn.

Donkere dozen

Wat is het resultaat van de recente verbouwing van het Wereldmuseum? Althans wat merkt de bezoeker daarvan? Want een deel van de renovatie, zoals een dringend noodzakelijke aanpassing van de klimaatinstallaties, speelde zich achter de schermen af. Welnu, de verbouwing leverde in ieder geval een aanmerkelijk beter zalencircuit op. Was door de vorige directeur Stanley Bremer tijdens de verbouwing in 2008/2009 een serie kleine donkere dozen aangelegd, opgestapeld over twee verdiepingen die onderling verbonden waren door een nauwe trap, de nieuwe zalen zijn licht, wijds en uitnodigend. Belangrijk is dat de ramen in de zalen naar de straat zijn opengemaakt, dat er zicht is op de omgeving van het gebouw. De zwarte dozen van vroeger werkten desoriënterend, je wist op je tocht door een tentoonstelling niet waar je was. Nu kijk je naar buiten, door de gazen horren die het daglicht dempen. Je ziet de rivier weer schitteren. Kortom, een minder gesloten, minder hokkerige opzet van de tentoonstellingszalen op de tweede en derde verdieping.

De recente verbouwing is zo te zien aan een deel van het gebouw voorbij gegaan. De ingang met kassa en garderobe is niet aangepast. De ruimte daarachter, waar vroeger Theater De Evenaar zat, is nog steeds een onduidelijke ruimte waar films worden getoond en waar groepen kunnen worden ontvangen. Theater De Evenaar werd in 2009 gesloten en sindsdien kijk je bij binnenkomst van het museum in een somber gat dat meestal niet bevolkt wordt. De ongemakkelijk lopende trap die in de plaats kwam van de oorspronkelijke monumentale trap is niet aangepast. Wel is de winkel naar een betere plek verplaatst, richting horeca links van de ingang. De horecaruimte is minder chique geworden, die hoeft immers geen sterrenrestaurant meer te herbergen. De statige zalen op de eerste verdieping, de Balzaal en de Salon, zijn op het oog onveranderd gebleven. Die worden gebruikt voor evenementen, feesten en partijen en hebben niet de tentoonstellingsfunctie teruggekregen die ze lang wel hebben gehad. De beschikbare oppervlakte voor tentoonstellingen in het museumgebouw is daardoor nogal beperkt: Een vloer voor de eigen collectie, anderhalve vloer voor tijdelijke tentoonstellingen.

Dossier Indië

Terwijl het museum elders nog werd ingericht ging eind 2019 een opvallende tentoonstelling aan de Willemskade open: Dossier Indië. Anders kijken naar koloniale fotografie. Een tentoonstelling samengesteld door gastconservator (acteur, fotograaf en documentairemaker) Thom Hoffman. Twee jaar later zou hij het boek Indië, betovering en desillusie publiceren. Als gastconservator selecteerde Hoffman uit diverse beeldarchieven zo’n driehonderd foto’s uit de periode tussen 1840 en 1949. Een tentoonstelling die veel aandacht van de landelijke pers trok, evenals uitgebreide recensies van het bij de tentoonstelling behorende fotoboek. Het was geen bedaagde, nostalgische tentoonstelling, integendeel. NRC kopte: “Thom Hoffman toont Indië vol repressie, racisme en destructie.” En ook: “Het klassieke beeld krijgt een zwarte schaduw.”

In het boek Rotterdam, een post-koloniale stad in beweging (Boom 2020) beschrijft Stef Scagliola reacties van Rotterdammers en enkele Indonesische historici op deze tentoonstelling. Twee van die Indonesische historici spreken nogal kritisch over de tentoonstelling: “De keuze van de foto’s gaat ten kosten van de nuance en de eigen specifieke context (…) Zij verwachten een genuanceerde geschiedenis met Indonesiërs in een actieve rol, niet alleen als slachtoffers.” (pag. 107) Dat roept de  vraag op of wetenschappers van het Wereldmuseum over de schouder van gastconservator Hoffman hebben meegekeken of dat hij geheel zelfstandig deze tentoonstelling heeft mogen maken.

Een ding viel mij bijzonder op: De foto’s die Hoffman selecteerde kwamen uit vele Nederlandse archieven en collecties, maar één collectie was overgeslagen, die van het Wereldmuseum zelf. Terwijl het Wereldmuseum een collectie van zo’n honderdduizend foto’s heeft (in beheer ondergebracht bij het Nederlands Fotomuseum), waaronder heel veel beelden uit Indië. Het zo opvallend ontbreken van materiaal uit de eigen museumcollectie (dat nergens op de tentoonstelling of in het boek werd verklaard) maakt het minder begrijpelijk dat deze tentoonstelling in het Wereldmuseum stond. Had die in de Kunsthal niet een groter en breder samengesteld publiek kunnen bereiken? Was het een incident, deze tentoonstelling? Het Wereldmuseum heeft immers na Dossier Indië dit soort documentaire fototentoonstelling niet meer geprogrammeerd.

Wat was er de afgelopen jaren verder te zien? In de tentoonstelling Remix Rotterdam werden objecten uit de collecties van Boijmans Van Beuningen en het Wereldmuseum gemengd, in het kader van de serie Boijmans bij de Buren. Uitgangspunt was het thema ‘ontmoetingen’: universele, artistieke, commerciële en koloniale ontmoetingen. Net als bij de tentoonstelling Powermask, die het Wereldmuseum kort voor de verbouwing programmeerde, was een kunstenaar betrokken bij de opzet: De Rotterdammer Paul van der Eerden was uitgenodigd om de museale collecties van Boijmans en Wereldmuseum te verbinden. Dat leverde een minder spectaculair resultaat op dan bij Powermask, want de Antwerpse modeontwerper Walter Van Beirendonck, de curator van deze laatste tentoonstelling, is een flamboyantere persoonlijkheid dan Van der Eerden. Maar Van der Eerden brengt wel een grote kennis van outsider art, etnografica en volkskunst mee, waarvan we in deze tentoonstelling echter niet veel van merkten. Hij had in het kleine zalencircuit van Remix Rotterdam wellicht te weinig ruimte om echt uit te kunnen pakken.

Genderful

En toen was daar plotseling de tentoonstelling What a genderful world. Die had ik al twee keer in het Tropenmuseum in Amsterdam gezien, waar die lang heeft gestaan. Wat nu, was mijn verhitte reactie, is het de bedoeling dat Rotterdam voortaan de afdankertjes uit Amsterdam krijgt? Ik ben de tentoonstelling opnieuw gaan zien, nu dus in het Wereldmuseum. Het werd me snel duidelijk: het nieuwe Wereldmuseum maakt geen tentoonstellingen voor mensen die ook in Amsterdam tentoonstellingen bezoeken. Het Wereldmuseum wil  niet het reguliere, mobiele museumpubliek bereiken, wil andere verhalen vertellen dan de ‘traditionele’ musea, mikt op een ander publiek. Dat bleek uit allerlei betekenisvolle details, zoals de beschrijvingen van de getoonde museale voorwerpen: in de kleinst leesbare letter. Het ging om de boodschap, het verhaal, niet om het voorwerp.

Onder de raadselachtige kop “Hoe word je een gender?” worden in de folder de vragen geformuleerd waarover de tentoonstelling handelde: bewustwording van gender als spectrum, hoe wordt over de hele wereld naar gender gekeken, bepaalt jouw lichaam je gender, wat wordt van jouw gender verwacht? Het aardige is dat de wereldwijde en historische blik van een etnografisch museum wel weg weet met dit soort vragen. Er waren en zijn nogal wat culturen waarin het harde onderscheid man/vrouw wordt gerelativeerd. Tussen mannelijkheid en vrouwelijkheid liggen nogal wat stappen en in verschillende culturen is er een breder spectrum aan gendervormen aanwezig (geweest). Kleurrijke voorbeelden van over de hele wereld kwamen in de tentoonstelling langs. Het was geen straf om die nog een derde keer te zien.

Waarschijnlijk zette What a genderful world meer dan Dossier Indië de toon voor het nieuwe tentoonstellingsbeleid van het Wereldmuseum. Ook latere tentoonstellingen gaan over identiteitsvorming, lifestyle, het lichaam en zijn bekleding, textiel in het algemeen, als expressiemiddel. Erg modieus dus allemaal, helemaal van deze tijd met zijn oeverloze discussie over identiteiten. Is het Wereldmuseum verstrikt geraakt in het discours van identity politics? En toch: Zijn etnografische musea niet al vanaf hun ontstaan juist bezig met culturen, subculturen, en identiteiten? Wellicht zijn dit soort musea met hun eeuwenoude en wereldwijde collecties wel juist heel erg op hun plaats in het hedendaagse identiteitsdebat. Het beschrijven, classificeren en duiden van (sub)culturele uitingsvormen zit dit type musea in de genen.

The World is Yours! – hiphop maakt de stad was een aantrekkelijk vormgegeven tentoonstelling met als thema ‘hoe hiphop als cultuur en lifestyle bijdraagt aan de vorming van betekenisvolle plekken in de stad’. Hiphop wordt beschreven als een belangrijk middel om plekken in de stad te (re)claimen en betekenis te geven. De  tentoonstelling richtte zich geheel op Rotterdam. Na een klein stukje geschiedenis van hiphop in deze stad (de West-Kruiskade als centrum van de hiphop-scene, met bijvoorbeeld een podium als Nighttown, opnamestudio’s in Odeon en platenwinkel Billboard Records) kwamen vier lokale organisaties aan het woord die nu bijdragen aan het maken van de stad. Zoals het ontwerp van Concrete Blossom voor het Bospolderplein. De wandteksten maakten duidelijk wat de boodschap van deze tentoonstelling is: “Hiphop is niet alleen de muziek waarnaar je luistert, het is ook de manier hoe je loopt, praat, kleedt en je uit.” En “Hiphop is voor ons … impliciet aanwezig in alles wat we doen.”

De tentoonstelling was klein. Het verband tussen muziek en lifestyle enerzijds en het stadsmaken anderzijds bleef onuitgewerkt. Van een Wereldmuseum zou je mogen verwachten dat zo’n lokaal onderwerp ingebed wordt in een breder, internationaal verband. Maar toch goed dat het Wereldmuseum dit onderwerp samen met vier Rotterdamse organisaties aan de orde stelde, want deze kleine presentatie maakte alleen al duidelijk hoezeer we een Stadsmuseum Rotterdam missen, een plek waar dit soort tentoonstellingen over aspecten van het leven in Rotterdam aan de lopende band zou moeten worden gemaakt.

Kracht van haar

Hairpower laat zien hoe mensen wereldwijd communiceren met hun haardracht, hoe haarstijlen (sub)culturele betekenissen hebben. Een scala aan thema’s komt aan de orde: de betekenis van haardrachten in religieuze en politieke zin (de dreadlocks van de Rastafarians, het afro-kapsel als politieke uitdrukking van een natuurlijke zwarte haarstijl), pruiken, kammen, ontharingsinstrumenten, de invloed van zendelingen en missionarissen op haarstijl, de invloed van kolonialisme in het algemeen (dat altijd controle uitoefent op de lichamen van mensen), schoonheidsidealen, culturele toe-eigening van haarstijlen, commercieel gebruik van mensenhaar, sieraden van haar, hergebruik van haar.

Er staan enkele beeldschermen op de tentoonstelling, maar vooral valt op hoeveel voorwerpen uit de museale collecties zijn ingezet om het verhaal van Hairpower te vertellen. Wie beweert dat het museum de etnografische voorwerpen zou verwaarlozen moet naar deze tentoonstelling gaan kijken. De begeleidende teksten bij de vele voorwerpen zijn naar behoren. Er zijn enkele actuele voorwerpen te zien, vooral in de sfeer van design, want het museum blijft weg van kunst. Ik verwachtte op deze tentoonstelling bijvoorbeeld de wereldberoemde foto’s van J.D. ‘Okhai Ojeikere, die meer dan duizend opnames maakte van vrouwelijke haarstijlen uit Nigeria. Of anders wel foto’s van Zanele Muholi, de Zuid-Afrikaanse fotograaf en activist, die in haar vele zelfportretten heur haar gebruikt voor het presenteren van indringende boodschappen. Foto’s van ‘Okhai Ojeikere en Muholi zijn frequent te zien in tentoonstellingen van de internationale kunstwereld, maar niet op Hairpower. Het Wereldmuseum wil wellicht afstand houden tot die kunstwereld. Dat is mogelijk een reactie op de grote veranderingen in het museale landschap. Actuele kunst uit ‘niet-westerse’ gebieden, uit de Global South of de Black Atlantic, zijn steeds vaker in kunstmusea en op kunstbiënnales te zien. Welke actuele verhalen kunnen etnografische musea nog vertellen, welke rol kunnen ze nog spelen?

Een kleine maar erg volle tentoonstelling Geen woorden maar draden toont voorwerpen die geborduurd zijn. Eigenlijk is het een ouderwets soort tentoonstelling: volle vitrines, veel toelichtende teksten, zowel op het glas van de vitrines als op een hand out. Er is weinig poespas omheen, de voorwerpen zelf (grotendeels uit de eigen museumcollectie) krijgen alle aandacht. De getoonde borduurwerken zijn van alle culturen en tijden, met een interessant accent op politiek gekleurd werk, dat zie je niet vaak bij de presentatie van deze techniek. En ook aandacht voor het verschil tussen werken die door mannen en door vrouwen zijn gemaakt; ook hier is de identiteitsdiscussie niet ver weg. Vrouwen borduren vooral thuis, achter de voordeur. Mannen buiten het eigen huis, in een atelier.

De sobere presentatie van Geen woorden maar draden en de aandacht in de tentoonstelling voor de eigen collectie, aangevuld met relevante bruiklenen, stellen gerust: het Wereldmuseum blijft een museum dat de eigen collectie wil tonen, ook in tijdelijke tentoonstellingen. Het kan traditioneel presenteren, een overvloed aan beeldschermen en decorstukken vermijden en de voorwerpen zelf aan het woord laten.

Kruispunt Rotterdam

Ieder museum heeft iets als een ‘vaste collectie’, een meer langdurige presentatie van voorwerpen uit de eigen collectie. Met zo’n presentatie legt het museum ook verantwoording af over zijn bestaan: wie ben ik als museum, waar sta ik voor, wat is mijn boodschap, mijn verhaal? Zelfreflectie is tegenwoordig een onmisbare eigenschap van een museum. In de semipermanente opstelling Kruispunt Rotterdam komt die zelfreflectie tot uitdrukking. In de eerste zaal legt het museum uit hoe het aan zijn collectie komt. De voorwerpen zijn verzameld door speciale verzamelexpedities te organiseren, door handelaren die objecten naar Nederland meebrachten, door missionarissen en zendelingen, door schenkingen van Rotterdamse havenbaronnen, maar voorwerpen werden ook als ooglogsbuit naar het  museum gebracht. Het museum werd geopend in 1885 en de collectie is door al die vormen van verzamelen nu zo’n 80.000 voorwerpen groot (dat is dus exclusief de fotocollectie). Slechts een heel klein deel kan worden getoond. In de zalen na deze introductie zien we kleine plukjes objecten uit deelcollecties als de Asmat, de collectie Osmaans-Turks, Indonesisch textiel en de Afrikacollectie.

Het Wereldmuseum koos bij de selectie van de voorwerpen als invalshoek de relatie tussen de voorwerpen en Rotterdam, of althans Europa. Waarbij het de blikrichting omdraaide: de niet-westerse kijk op Europeanen staat centraal. Zo staat er in een vitrine in de eerste zaal Chinees houtsnijwerk dat speciaal voor witte toeristen is gemaakt. Plus een vitrine met cadeaus uit China die de stad Rotterdam ontving als zusterstad van Shanghai. In de Afrikazaal laat een foto zien hoe een Zwarte man een onjuiste, immers Christelijke houding aanneemt jegens een spijkerbeeld. Door dit soort beelden werden bewust koloniale stereotypen geschapen. Aardig is ook de opstelling van enkele kostuums van sapeurs. Sapeurs zijn mannen in Congo die de kledingstijl van de westerse kolonialist overnamen en daar een kleurrijke draai aan gaven: een elegante, contrastrijke stijl van kleden, oorspronkelijk geïnspireerd door Parijse modebeelden.

De beperkte selectie van voorwerpen uit de eigen museumcollectie vormt een verschil met het verleden van het museum. In de vaste opstelling was er vroeger meer te zien van de eigen collectie. Af en toe blader ik met enige nostalgie door het boek Africa meets Africa, The African Collection of the Museum of Ethnology Rotterdam uit 1996. Van de bijna 150 beelden uit dit boek, indertijd gepresenteerd als ‘de hoogtepunten uit de Afrikacollectie’, is nu zo goed als niets te zien. In dit verband is het jammer dat het museum geen bibliotheek meer heeft, zelfs geen leestafel en kast met vroegere catalogi. Daarmee doet het museum zijn eigen geschiedenis onrecht aan.

Een laatste grote zaal van Kruispunt Rotterdam trekt de lijn door naar het Rotterdam van nu. Daarin worden twee individuele kunstenaars getoond en twee thema’s behandeld. Die thema’s zijn: mensen met Chinese roots in Rotterdam en Kaapverdiaanse muziek. Dat zijn twee welbekende thema’s. Aan de eerste groep besteedde Museum Rotterdam aan het Rodezand al aandacht, evenals het Verhalenhuis Belvedère tot op de dag van vandaag. Het alom bekende verhaal van de Kaapverdiaanse muziek in Rotterdam wordt schamel behandeld met wat platenhoezen en een film vol talking heads en te zacht geluid, om bezoekers in het circuit niet te storen. Ook hier missen we een goed Stadshistorische Museum dat beide thema’s veel uitgebreider zou kunnen behandelen.

De twee kunstenaars die hier hun werk laten zien zijn Sarojini Lewis en Kevin Osepa. De keuze voor Osepa is bizar. Ik hou bijzonder van zijn werk, maar met Rotterdam heeft hij weinig te maken. Hij woonde en werkte in Utrecht, waar hij de kunstacademie volgde, waarna hij naar Amsterdam vertrok. Zijn werk is de afgelopen jaren alom in Nederland te zien geweest, ook in Rotterdam en omgeving, zoals in TENT, Nederlands Fotomuseum, Stedelijk Museum Schiedam, Museum De Lakenhal in Leiden. Waarom niet een tweede kunstenaar met duidelijkere Rotterdamse roots in een opstelling genaamd Kruispunt Rotterdam?

Kruispunt Rotterdam, alles bij elkaar genomen, begint in een sfeer van zelfreflectie sterk, vervolgt met goede maar erg weinig hoogtepunten uit de collectie en eindigt zwak met een beperkte en vrij willekeurige keuze uit de Rotterdamse actualiteit en met een kunstenaar zonder wortels in de stad.

Niemand wil denk ik terug naar de situatie van vroeger, toen museumdirecteur Stanley Bremer met gemak honderd boeddha-beelden op een plankje naast elkaar zette. Zijn invalshoek van spiritualiteit en religie hoeft nu ook niet meer leidend te zijn. Het actuele thema van de vaste opstelling, de wisselwerking tussen landen van oorsprong en Rotterdam/Europa, lijkt me zinvol voor dit moment in de geschiedenis en ook zinvol voor een havenstad. Maar nu wordt de eigen collectie wel erg beperkt neergezet en is de laatste, actuele zaal niet sterk.

Stil en duur

Ik ben sinds september 2019 regelmatig en op verschillende tijdstippen in het museum geweest en ik vind het stil, heel stil in het Wereldmuseum. In een interview met museumdirecteur Stijn Schoonderwoerd (De Havenloods, 9 september 2020) zegt deze: “Voor de sluiting hadden we jaarlijks zo’n tienduizend bezoekers. Stapsgewijs willen we naar honderdduizend bezoekers per jaar.” Volgens de jaarrekening 2022 van de Stichting Wereldmuseum Rotterdam ontving het museum dat jaar 40.000 betalende bezoeken (inclusief Museumkaarthouders).

Ik kijk met enige verbazing naar de financiële cijfers van het Wereldmuseum. De gemeente Rotterdam subsidieert het museum met een bedrag van ongeveer 5,4 miljoen euro per jaar. Dat is ongeveer het zelfde bedrag dat het Maritiem Museum van de gemeente ontvangt. Het Wereldmuseum ontving in 2022 een bedrag van 223.000 euro aan ticketverkoop, het Maritiem 1,2 miljoen. Ter vergelijking: Kunsthal Rotterdam trok in 2022 zo’n 175.000 bezoeken, ontving 1,4 miljoen uit ticketverkoop, naast een gemeentelijke bijdrage van 3,2 miljoen. De Kunsthal maakte daarvoor wel 22 tentoonstellingen. (Een kunsthal is geen museum, een museum heeft naast het maken van tentoonstellingen nog een collectie te onderhouden en uit te breiden, maar in de jaarrekening 2022 van het Wereldmuseum staat het aankoopbudget op nul en zijn uitgaven voor collectieonderhoud niet te ontdekken.) Nog een vergelijking: Het Natuurhistorisch Museum krijgt 8 ton gemeentesubsidie, haalde in 2022 een bedrag van 190.000 euro uit ticketverkoop binnen en scoorde boven de 50.000 bezoeken.

Wat maakt het Wereldmuseum verhoudingsgewijs zo duur? De forse huur (van 1,3 miljoen euro) die aan de gemeente als huisbaas moet worden betaald? De personeelskosten van zeven ton die in rekening worden gebracht door het Museum voor Wereldculturen (o.a. Leiden en Amsterdam), waaraan de gemeente het management van het museum heeft overgedragen, naast de eigen personeelskosten van het Wereldmuseum van ongeveer 2,8 miljoen? (Cijfers jaarrekening 2022 van de Stichting Wereldmuseum Rotterdam.) Het Wereldmuseum is niet alleen een museum, maar ook een evenementenbedrijf. De mooiste, eerste verdieping van het oorspronkelijke gebouw is geheel gereserveerd voor bijeenkomsten, bruiloften en feesten. Zelfs met coronabeperkingen aan het begin van het jaar 2022 draaide dat evenementenbedrijf toen een bruto-omzet van 1,66 miljoen euro.

Drukker

Het is de laatste tijd wat drukker in het Wereldmuseum, sinds de tentoonstelling Geen woorden maar draden is geopend. Ik zie daar een nogal traditioneel museumpubliek, wat ouder, wit, vrouw. Geen wonder bij een tentoonstelling over borduurwerk en mooi dat dit bereikt wordt met een vrij simpele, traditioneel vormgegeven tentoonstelling. Het lijkt erop, dat het Wereldmuseum zijn vorm en doelgroep gevonden heeft. In vier jaar tijd heeft het Wereldmuseum het accent verlegd van kunsthalachtige, subjectief gecureerde tentoonstellingen naar op de eigen collectie gerichte, wetenschappelijk goed onderbouwde tentoonstellingen. Volhouden maar…

Misschien vind je dit ook leuk