Kunst

Schiedammers moeten ruim baan maken voor de kunst. Anders verdort hun stad.

Han van der Horst reageert op recente problemen bij het Stedelijk Museum Schiedam. Hij bespreekt de boeiende geschiedenis van dit instituut en geeft een korte schets van het culturele leven in deze buurgemeente met zijn rijke historie. Een duidelijk advies wordt geformuleerd: “Schiedammers moeten de kunst ruim baan geven. Anders verdort hun stad.
Door
Han van der Horst

Schiedammers koesteren van oudsher ambivalente gevoelens over kunst en cultuur. Voor inwoners van een middelgrote stad in een agglomeratie waarin ze de zoveelste viool speelt, beschikken zij over een fors  en een grote hoeveelheid naoorlogse kunst waarin vooral de Cobra-collectie opvalt. Een beetje terzijde daarvan vinden enkele galeries onderdak. In het nieuwe, nogal op podiumkunsten gerichte Wennekerpand, een omgebouwde distilleerderij, bevindt zich het Centrum voor Beeldende Kunsten. Dan is er nog het forse theater aan de Schie, een danscentrum en een heel panorama aan culturele activiteiten die vooral door amateurs worden georganiseerd. 

Dat is, hoor je aan menige stamtafel, teveel van het goede. Een stad als Schiedam heeft geen behoefte aan zoveel faciliteiten. Wie zo nodig naar schilderijen wil staren, gaat maar naar Boijmans Van Beuningen. Toneel biedt de Rotterdamse Schouwburg. Voor films moet de burger al decennia de stad uit en daar gaat niemand dood aan. Schiedam kent een filmclub met een paar voorstellingen per week in het Wennekerpand. Dat is precies genoeg. 

Luidruchtig
Tijdens de begrotingsbehandelingen in de gemeenteraad komen dit soort geluiden strijk en zet – wel in wisselende intensiteit – naar voren, vooral uit de lokale fracties, want een grote plaatselijke partij als Leefbaar kent de jeneverstad niet. De localo´s nemen een derde van de zetels in maar vechten elkaar de tent uit. Daar hoort dan steevast het volgende verwijt bij: de Schiedamse culturele instellingen doen niets voor de eigen bevolking. Die stemt met de voeten en gaat aan hun deuren voorbij. Welke bijdrage levert het Stedelijk Museum bijvoorbeeld aan de herleving van de Hoogstraat, de winkelstraat met de meeste leegstand in heel Nederland? Geen enkele. Nou dan.

Zulke kritiek wordt vaak herhaald. Zij is ook luidruchtig. Daardoor gaat Schiedam in sommige kringen door voor een gemeenschap van barbaren, obese lieden die in trainingspakken door de stad sjokken om zich vol te gooien met shoarma en goedkoop flessenbier. Het afgelopen jaar is ampel voedsel gegeven aan dit vooroordeel, want het Stedelijk Museum maakte een crisis door. Directeur Diana Wind moest in de herfst van 2014 met de pet in de hand aankloppen bij het college van B en W omdat zij anders de salarissen van het personeel niet meer betalen kon. Het ging om een bedrag van meer dan vier en een halve ton, dat de gemeente voor korte tijd uitleende. De raad ging alleen akkoord als het bedrag op korte termijn werd terugbetaald en er een herstelplan kwam. Ondertussen zou de financiële situatie samen met een task forcevan het stadskantoor worden doorgelicht.

Interimmanager
Een en ander is met vaardige hand aangepakt en inmiddels ligt er een oplossing. Het museum moet samenwerking zoeken met partners in de stad. Na veel hangen en wurgen stond de Raad een extra subsidie van een miljoen euro toe om de nieuwe koers van een financieel fundament te voorzien. De gemeente betaalde bovendien een interimmanager, Gert Jan van der Vorssen, een geschenk dat de Raad van Toezicht van het museum niet kon weigeren. Directeur Diana Wind zat inmiddels ziek thuis.

Van der Vorssen  heeft een aantal jaren geleden het vastgelopen Centraal Museum te Utrecht van nieuw elan en relevantie voorzien. Hij kwam om de toenmalige directeur Pauline Terreehorst te ondersteunen, die zich bij teveel mensen onmogelijk had gemaakt, maar na een paar maanden al ruimde zij definitief het veld. Bij de door Van der Vorssen geïnstigeerde ommekeer hoorde een nadere oriëntatie op Utrecht, alsmede op de grote zoon Rietveld.

Van der Vorssens salaris wordt uit de gemeentekas bekostigd tot grote woede van een menigte Schiedamse twitteraars die vonden dat dit uit de miljoen euro subsidie betaald moest worden.

In juli werden de bezoekersaantallen over 2014 bekend gemaakt. Dat waren er 62.566 van wie er 23.742 voor hun kaartje betaalden. De rest kwam op uitnodiging. Het totaal was ongeveer 5000 minder dan in het jaar daarvoor. Tot overmaat van ramp bleek ook nog dat van de bezoekers slechts 15% uit Schiedam kwam. Zelfs het percentage Amsterdammers was hoger: 18%. Maar liefst 28% van de bezoekers bestond uit Rotterdammers die de voor hen zo hoge drempel naar de buurstad een keer hadden weten te overschrijden.

Reeks toevalligheden
Zal Van der Vorssen zijn succes met het Centraal Museum kunnen herhalen? Die vraag valt niet zonder meer met “ja” te beantwoorden want Schiedam is geen Utrecht. Dat deze middelgrote gemeente kan beschikken over het belangrijkste Nederlandse museum voor kunst van na 1945 heeft vooral te maken met een reeks toevalligheden. Het museum was niet meer geweest dan de veredelde oudheidkamer die veel Schiedammers er nog steeds van willen maken als zich niet enkele uitzonderlijke personen over deze aanvankelijk zo bescheiden instelling hadden ontfermd.

Voorvaderlijke galg
De kern van de collectie bestaat uit de verzameling rariteiten die de heer G.Visser, distillateur van standing, kolonel der schutterij en rond 1900 oud-liberaal wethouder, aan de gemeenschap schonk. Bovendien kochten B en W een gedeelte van de nalatenschap van F.Visser, familie van deze stadspoliticus. Samen met een aantal andere bezittingen van de gemeente, zoals de galg, waar verscheidene veroordeelden tegelijk aan konden worden opgehangen, of de inventaris van de waag,  vormden zij een historische collectie zoals die in wel meer Hollandse steden te vinden was. B en W noemden dit geheel ambitieus “Stedelijk Museum”. Al het spul werd opgeslagen in de Sint Joris Doele, nu door een particulier met veel respect voor het verleden omgevormd tot een zalencentrum waar ook ruimte wordt geboden voor de nodige culturele activiteiten. Het budget over het boekjaar 1900 bedroeg honderd gulden.

De geste van de Vissers inspireerde anderen. Zo schonk de heer W. Drektraan zes koperen kandelaars, een dozijn branderijlampen, een dozijn tondeldozen, een bilhamer, een billamp, een stenen kogel en vier pasteltekeningen. En dat was nog lang niet alles.

Giudici
Op 5 oktober 1940 verhuisde het museum naar het Sint Jacobs Gasthuis op de Hoogstraat, waar het nog steeds gevestigd is. Het is een monumentaal gebouw in classicistische stijl dat in 1786 werd opgetrokken onder architectuur van Giovanni Giudici, toen Schiedam zijn eerste grote bloeiperiode als brandersstad doormaakte. Het tempelfront geeft toegang tot een fraaie kapel, terzijde ervan staan twee vleugels die bedoeld waren om armlastige ouden van dagen, gescheiden naar geslacht, onder te brengen. Zo ontstond tevens een fraaie binnenplaats. Het gebouw deed tot in de jaren twintig dienst als bejaardentehuis. Daarna had het allerlei andere functies, zoals kantoor waar de Schiedamse werklozen moesten stempelen. Het museum betrok de meer zuidelijke vleugel van het inmiddels vervallen gebouw. De openingstijden bleven beperkt: drie uren op zaterdag- en op zondagmiddag. Het beheer over de collectie lag al sinds 1927 in handen van de kunsthandelaar C.H. Schwagermann.

Deze werd na de oorlog opgevolgd door zijn zoon Daan. Hij is de eerste van de vier kunstliefhebbers die het museum op zijn ambitieuze koers zette. 

Cobra
Daan Schwagermann kon goed overweg met de linkse grafisch ondernemer Goos Verwey, die tijdens de bezetting nogal wat illegaal drukwerk had verzorgd. Deze laatste was goed bekend in artistieke kringen en zo kwam het dat Verwey vriendschap sloot met de kunstenaars in en rond Cobra. Hij kocht wel eens wat van hun werk. Mocht een Karel Appel of een Constant onverhoopt toch ergens een expositie  krijgen, dan kwam het met de brochure wel goed. Verwey enthousiasmeerde Daan Schwagermann. Deze beschikte inmiddels over een zeer bescheiden aankoopbudget dat compatibel was met de minimale prijzen die toen nog voor Cobrakunst werden betaald.Dritte im Bunde was prof. dr. Piet Sanders, hoogleraar aan de Nederlandse Economische Hogeschool, die een gepassioneerd kunstverzamelaar was en samen met zijn vrouw altijd op zoek naar jong talent.

Wilde jongen
Ik herinner mij nog hoe ik als jongetje van een jaar of negen zo rond 1958 voor het eerst van mijn leven het museum betrad omdat men mij had verteld dat er oude kanonnetjes stonden. Ik werd niet teleurgesteld maar voor ik het wapentuig zag moest ik langs een verbijsterend schilderij: Karel Appels wilde jongen. Desgevraagd verklaarde de suppoost die mij uitleg gaf over de kanonnen, dat je ook met de aanpak van een kind heel bijzondere kunstwerken kon maken, maar dat geloofde ik niet. Ik sloot mij aan bij de gedachtegang die mijn vader en de omes bij het wekelijks familiebezoek aan de grootouders naar voren brachten: “Dat kan mijn kleine zusje ook”.

Kunstgrepen
De man die tegen deze opvatting verbeten ten strijde trok, was Schwagermanns opvolger, Pierre Jansen, voormalig kunstcriticus van Het Vrije Volk. Hij begon in de kapel van het Sint Jacobs Gasthuis lezingen te geven over moderne kunst. Daar werd hij als talent gespot door Leen Timp, regisseur bij het opkomende medium televisie. Sindsdien verzorgde hij maandelijks voor de AVRO een korte presentatie over een of meer kunstwerken. Dit programma, Kunstgrepen, kwam op de buis, juist toen de televisie echt een massamedium werd. Jansen verkreeg een grote status en dat straalde af op zijn museum. Het was stevig gevestigd toen hij het overdroeg aan zijn opvolger Hans Paalman die het bijna een kwart eeuw met zorgvuldigheid en een feilloos gevoel voor kwaliteit beheerde. Inmiddels had het museum de beschikking gekregen over het hele pand nadat de andere huurster, de padvinderij, elders was ondergebracht. Daardoor werd ook een grote opknapbeurt mogelijk.

Toen Paalman afscheid nam waren hij en de stad zeer op elkaar uitgekeken. Hij werd te vaak geconfronteerd met kritiek op zijn elitair geachte beleid. Hij moest initiatieven afweren, zoals dat van een wethouder die er energiezuinige kachels ten toon wilde stellen. “Goede wijn behoeft geen krans” was het beginsel van de museumdirecteur, die allengs meer verbitterd raakte vanwege het gebrek aan waardering. Hij kon het volhouden omdat hij over een kleine maar trouwe schare fans beschikte die de openingen van de exposities bezochten en daar hun waardering uitspraken.

Historische tentoonstellingen
Het gemopper gold niet alleen voor de ontoegankelijk genoemde kunst maar ook voor het gebrek aan historische tentoonstellingen. Tot op de huidige dag zijn de directeuren van het Schiedams Stedelijk Museum georiënteerd op kunst. Historische tentoonstellingen zijn een bijproduct. De laatste jaren worden ze ver van het hoofdkwartier in de middeleeuwse Grote Kerk gehouden. Het depot van de verzameling is niet in de stad te vinden, maar in Rijswijk.

Om het oude Sint Jacobs Gasthuis heen werden in de jaren zestig, zeventig en tachtig grote delen van de oude binnenstad afgebroken. Ze zagen in al die oude pandjes de verkrotting, de tbc en het vocht.

Acties om de woninkjes daar te renoveren stuitten op de onwil van de politiek en een groot deel van de bevolking. Ze zagen in al die oude pandjes de verkrotting, de tbc en het vocht, niet de romantiek.

Spierwitte torenflat
De gemeente excelleerde in het vervangen van oude buurtjes door zielloze nieuwbouw.

Zelf nam zij haar intrek in een spierwitte torenflat van de architect Kraayvanger, die rond 1970 veel lof oogstte maar nu even algemeen wordt verafschuwd. Toch lieten de bestuurderen die dit alles aanrichtten het Stedelijk Museum im grossen und ganzenmet rust.

Dat is veranderd sinds het evangelie van privatisering, verzelfstandiging en outsourcing door de politiek werd omarmd, tot aan de linkse partijen toe. Op gemeentelijk gebied won de gedachte veld dat het bestuur zich moest beperken tot de kerntaken.

Eigen broek
Het was niet meer van deze tijd een bibliotheek of een Stedelijk Museum in de lucht te houden als een stedelijke dienst. Zo kreeg het verzelfstandigingsvirus ook de gebruikers van het Kraayvanger-monstrum in zijn greep. Een van de instanties die werd afgestoten was het Stedelijk Museum. In 2010 werd het ondergebracht in een stichting met een Raad van Toezicht, bestaande uit een aantal dames en heren van stand met een achtergrond als consultant of als leidinggevende bij een instelling met een historisch of cultureel karakter. Uit deze samenstelling kwam de geest der eeuw naar boven: kunstmanagement zou het Stedelijk Museum vleugels geven.

Als zodanig was deze structuur helemaal niet zo gek. Op ongeveer dezelfde wijze werd de bibliotheek verzelfstandigd. Deze instantie ontwikkelde zich tot een van de modernste in Nederland. En nu heeft de achttiende eeuwse Korenbeurs, decennia lang zorgenkind, een prachtige bestemming gekregen als informatiecentrum waar een breed en divers publiek zich zeer op zijn gemak voelt.

De verzelfstandiging was naar het hart van Diana Wind, die er sinds 1995 als directeur de scepter zwaaide. Zij was kunsthistorica, maar had zich daarnaast tijdens haar studie en in haar eerdere functies steeds bezig gehouden met marketing.

ScheurOnder de leiding van Diana Wind positioneerde het Schiedamse Stedelijk zich definitief en nadrukkelijk als het museum voor de naoorlogse kunst in Nederland. Er kwam een tweede renovatie op gang na de opknapbeurt uit de jaren zestig. Op zolder richtte men een behoorlijke ruimte in waar kunstwerken op een verantwoorde manier werden  bewaard. Dankzij de open depotstructuur konden echte liefhebbers veel werk op aanvraag bekijken. De nieuwe entree was merkwaardig. Men betrad het museum via de kelder en de architect had bij wijze van toegang een soort scheur in het plaveisel van de binnenplaats laten maken ende talrijke Schiedamse spotters vergeleken die met zeker vrouwelijk lichaamsdeel. Niemand minder dan koningin Beatrix opende in 2006 het geheel vernieuwde museum.

SinterklaaspaleisDiana Wind was tevreden met de verzelfstandiging omdat die in theorie meer armslag gaf. Allerlei hinderlijk toezicht vanuit het stadskantoor behoorde tot het verleden. De gemeente verleende subsidie met als voornaamste prestatie-indicator minimaal 30.000 bezoekers per jaar, van wie de helft betalend. Daarbij mocht het museum iedereen meetellen, ook de kinderen die in de november- en decembermaand een bezoek brachten aan het sinterklaaspaleis dat dan op de binnenplaats gevestigd was.

De directrice bracht een nieuwe verbouwing tot stand waarbij de scheur in de binnenplaats werd gedicht. Voortaan vormden de monumentale deuren van de kapel de hoofdingang. Deze gewijde ruimte werd herschapen tot een soort kunstboekwinkel met een balie voor de dames van de kaartjes. Het grootste deel van de ooit maagdelijke wanden ging nu schuil achter een soort lambrisering met ruimte voor boeken en kunstwerken. Eigenlijk was alleen aan de preekstoel en het orgel nog te zien wat de oorspronkelijke bedoeling van de ruimte was geweest, waarin nu ook een restaurant werd gevestigd. Dit alles vergde een investering van 680.000 euro.

Volkskrant
De tentoonstellingen van het verzelfstandigde museum waren spraakmakend. Dat kwam mede doordat Diana Wind de tentoonstellingen in huis haalde van de Volkskrant Beeldende Kunst Prijs. Veel eer legde zij ook in met de  expositie Ik hou van Holland die de naoorlogse kunst plaatste in het perspectief van maatschappelijke veranderingen. Zo kreeg het museum een landelijke uitstraling, maar wel voor echte liefhebbers. Toen de Volkskranttentoonstelling geopend werd, kon men in het hele complex nauwelijks een voet verzetten, maar te vaak was het anders. Hier geen rijen van ‘s ochtends vroeg tot ‘s avonds laat zoals bij het Van Gogh- of het Rijksmuseum en dat was toch het vergelijkingsmateriaal waar de lokale criticasters steeds weer mee aankwamen.

Newspeak der managers
Hoe modern het museum was, bleek tevens uit de jaarverslagen. Daarin trof men passages aan in de newspeak der managers. In het laatste wordt maatschappelijk verantwoord ondernemen het hart van de onderneming genoemd. Trots meldt men deelname aan de milieubarometer.

Dit soort bezweringen konden echter niet verhelen dat een museum geen onderneming ‘is’. De opleuking van de kapel was bedoeld om meer klanten te trekken voor het restaurant en de kunstboekhandel. En dat terwijl internet en ramsch steeds zwaardere concurrenten worden voor wie aan een groot publiek catalogi en kunstboeken wil slijten. Men had vrijwel de gehele verbouwing door middel van externe fondsenwerving weten te financieren, maar de omzet viel bitter tegen.

GeldnoodTegelijkertijd werd de andere kant van de verzelfstandigingsmedaille zichtbaar: als de gemeente in geldnood raakte, was het gemakkelijk om de subsidiestroom af te knijpen. Dat gebeurde vanaf 2012 toen de crisis het budget van Schiedam in het ongerede had gebracht. In de eerste helft van 2014, zo meldt het jaarverslag, werd duidelijk dat restaurant en winkel geen bronnen van inkomsten waren, maar schepen van bijleg en niet zo zuinig ook. Vandaar dat de salarisbetalingen aan de 30 personeelsleden in gevaar kwamen. Vandaar dat directeur en Raad van Toezicht zich in arren moede wendden tot de enige instantie die redding kon bieden: de gemeente. Het was een gang naar Canossa. Het was een vernedering. Het gebeurde onder de grijnslach van degenen die de Cobra-collectie het liefst hadden verpatst omdat het behoud daarvan niet bij het volkse Schiedam paste maar wel bij een bescheten 020-randgemeente als Amstelveen.

Het college van B en W sprong bij, maar eiste wel een herstelplan. Het museum moet meer samenwerken met instanties in de stad. Het moet zich in zijn beleid meer gelegen laten liggen aan de Schiedammers. En het moet uitzicht bieden op een positief exploitatieresultaat. Dankzij deze noodsteun bleven de deuren van het museum open en de personeelsleden aan het werk. Het vermogen was echter in het laatste jaar teruggelopen van 172.000 euro naar 30.000 euro. Dat is een triest cijfer vooral als men ziet dat er bijna een miljoen aan kortlopende schulden tegenover staat. Tot overmaat van ramp ontdekte men dat de managementrapportage nergens naar leek. Hoe nu verder?

Rijk cultureel leven
Ondanks de schijn van het tegendeel kent Schiedam een rijk cultureel leven. Er zijn genoeg mensen die zich daarvoor inzetten, vaak belangeloos en zonder zich iets aan te trekken van het endemische gemopper en geklaag zoals men dat aantreft in de kroeg en op internetfora zoals Schiedamstad.nl.

Een belangrijk deel daarvan heeft met podiumkunsten te maken. Ieder jaar vindt de manifestatie Opera aan de Schie plaats: burgers stellen hun huiskamers open voor kleine concerten. Verschillende kerken organiseren klassieke-muziekuitvoeringen. De Open Monumentendagen trekken altijd een groot en divers publiek. Dat geldt ook voor de manifestatie Open Ateliers die ampel gelegenheid biedt om kunstenaars in hun werkomgeving te ontmoeten. In Pand Paulus, het oude kerkje aan de Korte Haven dat ooit is gebouwd om Francois Haverschmidt, de dichter Piet Paaltjes, een preekstoel te bieden, zit nu de stichting Kunstwerkt, een samenwerkingsverband van kunstenaars en liefhebbers dat veel exposities organiseert. Ze zitten financieel momenteel knijp omdat ze in deze harde tijden moeite hebben met het betalen van de huur. Ook jonge kunstenaars manifesteren zich, bijvoorbeeld in het jaarlijkse projectOpen Stegen. Zij gebruiken die stegen – veel daarvan zijn de rest van het jaar afgesloten omdat ze particulier bezit zijn – als achtergrond. En elk jaar op een weekend in de herfst is de stad ineens afgeladen met bezoekers omdat dan het Suikerzoet Filmfestival plaatsvindt, geheel gedragen door amateurs en qua sfeer en opzet een herleving van de grote dagen van Huub Bals. Ten slotte wonen er naar verhouding veel kunstenaars in de stad. Dat is al tijden zo. Ze vinden in Schiedam betaalbare woon- en atelieruimte. Een mooi voorbeeld daarvan is het voormalige schoolgebouw van het Life College in de jaren-vijftig-wijk Nieuwland. Dat biedt enorm veel bruikbare atelierruimte. Het begint een hotspot te worden voor uiteenlopend talent.

Er kan veel. Er gebeurt veel.

Museumkwartier
Het Stedelijk is niet het enige museum van Schiedam. Sinds 1996 is op de Lange Haven vlakbij  in een oude distilleerderij het Nationaal Jenever Museum gevestigd met als een soort filiaal museummolen de Palmboom elders in de binnenstad. Een stukje verderop bevindt zich bovendien het Nationaal Coöperatiemuseum, maar dat is een wat weidse naam voor een door vrijwilligers gedreven snoepwinkel. Het Jenevermuseum heeft het moeilijk, hoewel men er tot nog toe wel in slaagde om de eindjes aan elkaar te knopen. En dat met een budget van vier ton. Er zijn zelfs uitbreidingsplannen: er komt een pand bij met een voorgevel op de Hoogstraat tegenover het Stedelijk Museum. Naast het Jenevermuseum bevindt zich de pas gerestaureerde Havenkerk uit 1824. Het rijke interieur is voor een belangrijk gedeelte gerestaureerd. Naar een bestemming wordt naarstig gezocht. Ook hier doet zich weer de hersenschim van commerciële exploitatie voor en nu en dan meldt zich een fantast die grootse verhalen vertelt over een congrescentrum met vijf sterrenhotel, een herdenkingsruimte of iets dergelijks. Het probleem van een kerk is dat zij voornamelijk als kerk bruikbaar is.

Misschien kan de Havenkerk de vaste plek worden voor historische tentoonstellingen. Het Museumkwartier wordt afgerond door het Borrelmuseum achter de gelagkamer van Jeneverie ‘t Spul, waar de kastelein zijn interessante verzameling objecten rond het gedistilleerd ten toon stelt. Tenslotte staat recht tegenover het Stedelijk Museum de voormalige bioscoop Monopole met een gevelwand uit de jaren dertig. De gemeente heeft het casco gerestaureerd in de tot nog toe ijdele hoop dat een investeerder de binnenkant voor zijn rekening zou nemen, bijvoorbeeld om er een grand café te bouwen. Een bestemming als gokhal is enkele jaren geleden op het nippertje voorkomen. Momenteel geeft een collectief jonge Schiedammers er een culturele bestemming aan. Het binnenwerk – de oude bioscoopzaal- is prachtig vanwege het postapocalyptische interieur. Misschien juist door de ontbrekende restauratie is deze bestemming bij uitstek geschikt voor het pand.

Al enkele jaren wordt dit geheel aangeduid als het Schiedamse museumkwartier.

Uiteraard heeft men het in de gemeenteraad gehad over een fusie van de musea. Als het slecht gesteld is met de pecunia, begint men steevast over de noodlottige combinatie schaalvergroting en efficiencywinst. Dat een en ander meestal leidt tot door uiteenlopende bedrijfsculturen gedreven conflicten wordt dan consequent over het hoofd gezien. En ook dat die schaalvergroting tot bureaucratisering en proceduremanagement leidt. Het bestuur van het Jenevermuseum wist gelukkig erger te voorkomen door per 1 september van dit jaar in de vacature van een directeur te voorzien. Ondertussen wordt er op aandringen van de gemeente wel gepraat over samenwerking, bijvoorbeeld op administratief gebied, hoewel uit eerder onderzoek gebleken is dat dit nauwelijks iets oplevert.

Wennekerpand
Wij moeten hier nog één cultureel centrum in de Schiedamse binnenstad aanstippen: het Wennekerpand. Deze distilleerderij uit de jaren vijftig is omgebouwd tot cultureel centrum met een vestzaktheater en een filmzaal. Er worden danslessen gegeven. Het Centrum Beeldende Kunst heeft er een vestiging en het loopt voor geen meter. Behalve als er filmvoorstellingen zijn. Ook dit centrum is een schip van bijleg dat veel zuinige Schiedammers liever vandaag dan morgen gesloten zouden zien. Toch zou het opgeven van de strijd een grote kapitaalvernietiging betekenen.

Levenskwaliteit
Wat wij hier zien, het particulier initiatief, het Wennekerpand, de musea vormen een kaleidoscopisch beeld. Ze ontlenen hun schoonheid, hun relevantie, hun aantrekkingskracht juist aan het feit dat ze allemaal hun eigen kleur hebben, hun eigen bedrijfscultuur vertegenwoordigen. Zij kunnen met elkaar wel degelijk een onweerstaanbare combinatie vormen omdat ze door hun onderlinge verschillen de veelzijdigheid van de stad  tot uitdrukking brengen.

Schiedam is al lang geen arme tokkiestad meer. Dat denken de inwoners zelf wel, maar de feiten leren anders. De economische kracht is te vinden in bedrijven waar bijzondere vormen van professionaliteit gevraagd zijn zoals Huisman of Facilikon of Hatenboer. Dat bedrijfsleven is zeer gediversifieerd, maar er zit vaak iets ambachtelijks aan, iets van techniek, iets van ontwerpen en van maken. De lokale economie moet het hebben van handige, creatieve mensen. Die zoeken een leefomgeving met voldoende uitdagingen om de geest te scherpen. Zulk een potentieel heeft de culturele component van de Schiedamse binnenstad.

Dat is wezenlijk voor het imago van Schiedam als vestigingsplek voor mensen en bedrijven die bijzondere dingen maken. In het huidige stadium van ons economisch systeem, of voor mijn part het kapitalisme, zijn die onontbeerlijk voor het behoud van een behoorlijk welvaartsniveau. Om zulke ondernemingen te trekken moeten steden concurreren op levenskwaliteit. In een Rijnmondgebied dat voornamelijk uit hoogbouw bestaat, biedt Schiedam ondanks alle verminkingen nog een bijzondere historische binnenstad met genoeg mogelijkheden voor vrijetijdsbesteding op niveau. Het Stedelijk, het Jenevermuseum en het hele complex van activiteiten eromheen zijn essentieel voor het imago van Schiedam als aantrekkelijke vestigingsplaats. Dat wettigt de investeringen die nu gedaan worden om het Stedelijk Museum overeind te houden.

Dan is juist een landelijke uitstraling essentieel en niet een zoeken naar een zuiver lokaal publiek. Datzelfde geldt voor de andere musea en de festivals. Zij zijn van belang om de stad in leven te houden, om volk te trekken juist uit de randgemeenten en van nog verder. Wat dat betreft is het  heel goed nieuws dat de grote meerderheid van de bezoekers van het Stedelijk Museum niet uit Schiedam komt. Juist mensen van buiten moeten zich door de stad laten verrassen, door wat ze in en rond het museum vinden.

De kracht van Schiedam zit in de combinatie van zelfstandig opererende instanties die gezamenlijk een aantrekkelijk cultureel klimaat scheppen. En dat is dan weer maatgevend voor het leef- en investeringsklimaat van Schiedam.

Het gekke is: om zoiets voor elkaar te krijgen, moet je wel om de tafel zitten. Een zekere coördinatie is noodzakelijk. Datzelfde geldt voor wederzijdse hulp bij het onder de aandacht brengen van activiteiten. Organiseer manifestaties en gebeurtenissen die op elkaar aansluiten zonder dat het een keurslijf wordt. Zie de culturele sector van Schiedam breed: beperk je niet tot de beeldende en de podiumkunsten. Haal ook de kroegen erbij die nu en dan een bluesnacht organiseren. Koester de open podia in de stad zoals die van Opera aan de Schie en van de Grauwe Hengst, een roemrucht hippiecafe dat zich al meer dan veertig jaar niet klein laat krijgen door de stormwind van de tijd.

Als interimmanager Van der Vorssen van het Stedelijk Museum deze processen op gang krijgt zal hij zijn succes van Utrecht herhalen.

Overleg, stem af, dwing niet. Wissel van gedachten. Vermijd onderhandelen. Steggel niet over huisstijlen. Begin ook in hemelsnaam niet aan een overkoepelende thematiek waar activiteiten dan onder moeten vallen. Dat leidt alleen maar tot frustratie, tranen en letterknechterij. God behoede allen ook voor een themaregel of een slogan. Schiedam is zichzelf. Laat dat genoeg zijn. Geloof in jezelf. Geloof in de stad.

En voor de dames en heren in het Stadskantoor: cultuurbeleid is stadsmarketing. Dat kost geld maar je krijgt er ongelooflijk veel free publicity voor terug.

Ook hebben alle mensen recht op toegang tot…, ai nu verval ik in die oude rooie praatjes, in dat verdomde ‘Matinee op de Vrije Zaterdag-denken’. Maar ik voorspel je: de historici van de eenentwintigste eeuw zullen het hoofd schudden over wat onze generaties met een beroep op zakelijk denken en efficiency allemaal aan kwaliteit hebben verkwanseld om pas tot bezinning te komen toen het te laat was.

Maar dat is een ander verhaal. Stadsmarketing, mensen. Vergeet dat niet! Schiedammers moeten ruim baan maken voor de kunst. Anders verdort hun stad. – HvdH

Misschien vind je dit ook leuk