Kunst

Rotterdamse Culturele Geschiedenissen

Rotterdam kijkt niet terug maar naar voren. Dat is het karakter van onze stad, zegt men. Ook kunst is toekomstgericht, maar ontkomt door haar eigen geschiedenis juist niet aan geschiedschrijving. Hugo Bongers bespreekt twee voorbeelden van zorgvuldige geschiedschrijving van kunst in Rotterdam.
Door
Hugo Bongers

Zo maar enkele naar de geschiedenis van Rotterdam verwijzende gebeurtenissen van de afgelopen tijd: Erasmus had al een beeld, het oudste vrijstaande buitenbeeld van Nederland dat recent een groen tapijtje om zich heen kreeg, maar heeft er recent een beeld bijgekregen: Een sculptuur op de plek van zijn geboortehuis naast de Laurenskerk. Direct na 1945 werden in Rotterdam oorlogsherdenkingsmonumenten geplaatst en wie dacht dat we daar aan het begin van  de eenentwintigste eeuw wel voldoende van hadden, vergist zich. Vorig jaar werd op de Boompjes nog een nieuw monument geplaatst ter herdenking van het eind van de Tweede Wereldoorlog op 15 augustus 1945 in Indië. In de Laurenskerk werden recent twee nieuwe glas-in-loodramen onthuld, ontworpen door de kunstenaar Gunhild Kristensen (1919-2002) naast haar raam dat al in 1965 werd geplaatst. In een voor iedereen toegankelijke deel van het Timmerhuis heeft BOOR, de archeologische dienst van de gemeente Rotterdam, bodemvondsten geplaatst die betrekking hebben op de plek in de stad waar dit gebouw, gedeeltelijk nieuw en gedeeltelijk een gerestaureerd wederopbouwpand, staat. Daar lag ooit een dijk, later werd er een klooster gebouwd en nog later ontstond er de beruchte Zandstraatbuurt die allengs uitgroeide tot een fameuze achterbuurt met kroegen en bordelen. Een mooie, historisch gelaagde locatie dus voor een expo van bodemvondsten. Al eerder had de archeologische dienst zich verdienstelijk gemaakt door in de Markthal bodemvondsten tentoon te stellen in de zogenoemde Tijdtrap. We laten hier maar het overzicht achterwege van al die nieuwe boeken over stukjes Rotterdamse geschiedenis die recent verschenen zijn. Duidelijk is in elk geval dat een geschiedenisgolf over Rotterdam lijkt te spoelen, een beweging die bol staat van de nostalgie. En dat in een stad tot wier karakter het behoort om toch vooral vooruit te kijken.

Ideeënwereld

De mentale wereld waarin we leven wordt wel beschreven als een constante botsing tussen twee fundamenteel verschillende wereldbeelden, paradigma’s: die van de Verlichting en die van de Romantiek. In het denken van de Verlichting gaat het om een continu proces van vooruitgang. Terugkijken naar de geschiedenis is dan eerder hinderlijk dan bevorderlijk. Geschiedenis verlamt ons leven, zei Friedrich Nietzsche. De toekomst ligt voor ons open en we moeten ons niet laten hinderen door achterhaalde beelden uit het verleden. Herdenken en stilstaan bij het verleden heeft geen zin, het gaat er om actuele problemen aan te pakken en te werken aan een betere toekomst. We herkennen veel van dit toekomstgerichte beeld in de levensstijl van jongeren zoals die vandaag de dag door media en mode tot ons komt. Daarin is geen plaats meer voor geschiedenis, al is het maar omdat modeartikelen een korte houdbaarheid hebben. De interesse voor het verleden is daarnaast nihil, alles is gericht op een hedonistische en narcistische levensstijl, op het nu en op morgen. Kenmerkend voor die levensstijl is het ‘snapchatbeeld’ dat binnen enkele seconden of binnen 24 uur verdwijnt. 

Maar er is ook een andere mentale wereld, een romantisch paradigma. In de Romantiek was juist veel aandacht voor het verleden, voor de geschiedenis. Het concept van een geschiedenis biedt naties, volkeren, steden en groepen in een samenleving een identiteit. In de romantische orde is aandacht voor de natie, voor de vlag en het volkslied, voor de grote helden uit de geschiedenis. Maar ook, dichter bij huis, voor de eigenheid van de stad en voor de helden van een groep die als ‘eigen’ wordt beschouwd. In dit wereldbeeld zoeken we naar het authentieke, naar wortels en oorsprong. Dat vertaalt zich tegenwoordig vaak in microgeschiedenis, in verhalen over individuen en groepen, over identiteiten van minderheidsgroepen, over de geschiedenis van de mensen die behoren tot die fameuze 170 nationaliteiten die Rotterdam rijk is. Rotterdam kent ook een immateriële cultuur rondom Feyenoord of rond het  bombardement van 14 mei 1940. Verhalen vinden we verder terug in de materiele vorm van monumenten en beelden in Rotterdam en in tentoonstellingen als in het Timmerhuis en de Markthal.

Rotterdam staat voor vooruitgang

Stadshistoricus en directeur van Museum Rotterdam Paul van de Laar legt het accent op het vooruitgangsstreven. Hij beschrijft de sfeer van de wederopbouw direct na de bevrijding aldus: “De naoorlogse propagandisten wensten af te rekenen met het verleden en voelden zich gesterkt door de weg die Rotterdam sinds het begin van de twintigste eeuw in mentaal opzicht had ingeslagen. Het verleden werd niet als erfgoed van de stad gekoesterd, maar als belemmering gezien voor de vooruitgang.” De wederopbouw was een verhaal met een belofte voor de toekomstige generatie, stelt Van de Laar. “In Rotterdam was makkelijker af te rekenen met het verleden dan met het modernisme. Een op de toekomst gericht vooruitgangsgeloof leidde tot de ontwikkeling van een moderne skyline, tot een ‘Manhattan aan de Maas’.”

De analyse van Van de Laar is gemeengoed geworden. De stad zelf bewijst het in zijn vormgeving. In veel opzichten heeft de binnenstad van Rotterdam de vorm gekregen van een goed geordende, rationele machine, een plek waar functies netjes gescheiden worden. Die ordeningsdwang is niet verdwenen, die bestaat tot op de dag van vandaag. Ook bij de herinrichting van de Coolsingel, een project dat momenteel in uitvoering is, wordt de stadsboulevard teruggebracht tot een serie parallel lopende, netjes afgebakende vervoerstromen die zo conflictvrij mogelijk de brede ruimte invullen. Een ruimte die omzoomd wordt door overgestileerd straatmeubilair en qua vorm sterk overdreven straatverlichting. Die herinrichting bevestigt de kritische noot die hedendaagse gebruikers bij de Rotterdamse binnenstad plaatsen, zoals blijkt uit de recente herhaling van Wentholts beroemde onderzoek uit 1968 naar de binnenstadsbeleving van Rotterdam: De publieke ruimte van de binnenstad wordt als te steriel, te gepolijst, te gelikt ervaren. Men mist het rauwe en het lelijke.

Wat die vooruitgangscultus betreft was het dan ook niet verbazingwekkend dat de manifestatie Rotterdam viert de Stad!, die in 2015 en 2016 werd georganiseerd om zeventig jaar wederopbouw te vieren, in het teken stond van vooruitgang. Daarin leek het op de grote voorgangers, wederopbouwmanifestaties als Ahoy! in 1950 en E55 in 1955. Rotterdam viert de stad!, geregisseerd door Rotterdam Festivals, keek ook vooruit en stond bewust niet al te zeer stil bij de geschiedenis van Rotterdam. In een terugblik op alle publieke gesprekken die tijdens Rotterdam viert de stad! plaatsvonden constateren Rineke Kraaij, Eeva Liukku en Maurice Specht in een samenvattend slotessay: “Rotterdammers zijn toekomstgericht. Dat is ons ethos: vooruit, niet achteruit…. Rotterdam viert de stad! is een grote openbare repetitie in collectief nadenken over de stad en haar toekomst.” Zinnebeeld van de manifestatie was dan ook geheel in deze geest een baby, in allerlei maten en materialen gereproduceerd: Van een groot beeld op het Schouwburgplein en forse lichtsculpturen op muren in de stad tot kleine speldjes voor op de revers. Er was tijdens de manifestatie veel aandacht  voor nieuw talent en die aandacht leverde onder andere het boek KROOST op over jonge Rotterdamse cultuurvernieuwers. Ondanks het uitgangspunt dat de Wederopbouw moest worden gezien als inspiratiebron voor het nu en voor de toekomst slopen er toch fraaie stukjes culturele geschiedschrijving de manifestatie binnen. Voor KROOST schreef Jelena Barisic een uitstekend overzichtsartikel over de groei en bloei van spoken word in Rotterdam, een kunstdiscipline waar de stad al jaren sterk in is. Gastcurator Reyn van der Lugt maakte in TENT een fraaie tentoonstelling over toekomstvisies en -dromen van toen, utopische ontwerpen voor de stad uit de afgelopen decennia. Het roemruchte artiestencafé De Oase Bar uit de Schilderstraat was onderwerp van een productie van het Luxor Theater en die presentatie, één brok nostalgie, sprak de senior-Rotterdammer sterk aan. Gelukkig, het viel in de praktijk wel mee met die dwingende vooruitgangsgedachte.

Originaliteit en authenticiteit

Maar de kunst dan? Die staat toch voor de vernieuwing, voor het  vooruitgangsgeloof? Kunst bekommert zich om originaliteit en authenticiteit, is ‘van nature’ op vernieuwing  gericht en kijkt vooruit. Originaliteit en authenticiteit  worden sterk bevooroordeeld ten opzichte van herkenbaarheid. Waarom zou de kunst zich bezig houden met geschiedschrijving, waarom zich wentelen in de nostalgie van het verleden?  Toch zien we ook kunstinstellingen in Rotterdam die naar hun aard toekomstgericht zijn zich bekommeren om culturele geschiedenissen van de stad. In dit artikel bespreken we twee recente uitingen van geschiedschrijving in de Rotterdamse kunstwereld. Activiteiten wel te verstaan buiten de sfeer van de traditionele erfgoedinstellingen zoals de musea en de archeologische dienst, want die zijn daar immers voor.

Rotterdam Cultural Histories

Witte de With Center for Contemporary Art en TENT, twee kunstinstellingen die gevestigd zijn in hetzelfde pand aan de Witte de Withstraat, laten sinds februari 2014 een serie tentoonstellingen zien met de naam Rotterdam Cultural Histories. De tiende aflevering wordt op het moment van schrijven op de eerste verdieping getoond. (In een kader naast dit artikel een overzicht van de eerste tien afleveringen.) Puntkomma sprak en mailde met Wendy Bos en Adelheid Smit, de huidige en vorige curator van deze tentoonstellingenreeks namens Witte de With. Wat is de aanleiding en de betekenis van deze vorm van geschiedschrijving, vroegen we ons allereerst af. Beide kunstinstellingen bestaan immers vooral om actuele posities in de beeldende kunst te laten zien. Waarom dan tijd en moeite investeren in geschiedschrijving? Wendy Bos en Adelheid Smit wijzen in eerste instantie op het gebrek aan geschiedschrijving over kunst en cultuur in Rotterdam, althans in presentatievorm. Er verschijnen wel boeken en artikelen, maar als het gaat om het tonen van voorwerpen, documenten, foto’s en dergelijke is er een manco. Het accent in deze serie ligt daarom op het visueel inzichtelijk maken van de geschiedenis, de instellingen zijn tenslotte geen documentatie-, maar presentatie-instellingen. Er zijn op dit moment in Rotterdam geen instituten die zich inzetten voor onderzoek en presentatie van deze geschiedenis. Het Stadsarchief heeft vooral een behoudende functie en het huidige Museum Rotterdam lijkt zich nauwelijks verantwoordelijk te voelen voor het tonen van de geschiedenis van de beeldende kunst in Rotterdam. Unieke Rotterdamse cultuurfenomenen dreigen daardoor in de vergetelheid te raken. Dit geldt zeker voor kunstinstituten die niet langer bestaan en hun eigen geschiedenis dus niet meer kunnen vertellen. 

Witte de With en TENT willen met deze serie daarnaast relaties leggen met hun eigen geschiedenis en hun betekenis voor de stad Rotterdam en daarbij verbanden en gemeenschappelijke drijfveren tussen beide instituten tonen. De serie versterkt de onderlinge band, alleen al omdat het de enige gezamenlijke tentoonstellingsserie tussen beide instituten is. Hoewel de omvang van de presentatie bescheiden is, is Rotterdam Cultural Histories de afgelopen jaren in intentie en rijkheid aan materiaal uitgegroeid tot een tentoonstellingsserie die voor beide instellingen relevant is. Er ontstaan daarnaast voor beide instellingen interessante contacten met derden in de stad. Zo wordt er met het Stadsarchief samengewerkt en groeit op dit moment, naar aanleiding van de tentoonstelling over de restauratie van het beeld van Naum Gabo aan de Coolsingel,  een vruchtbare samenwerking met Sculpture International Rotterdam. Het onderzoek rondom de gekozen onderwerpen leidt daarmee voor beide instellingen tot een versterking van hun positie. 

Verbonden met de wereld

Is er een relatie met de andere activiteiten van TENT en Witte de With, ofwel: hoe zijn de afleveringen van Rotterdam Cultural Histories verankerd in het werk van deze kunstinstellingen? Die relatie is er wel degelijk, zij het niet in alle gevallen noodzakelijk of dwingend, zeggen Wendy Bos en Adelheid Smit. “We kijken vanuit Rotterdam naar de wereld en we zijn als presentatie-instellingen op allerlei manieren met die wereld verbonden. Maar altijd is wel een verband, ook al merkt de bezoeker die misschien niet zo direct. Beide instituten proberen de presentaties te verbinden met de algemene programmering. Zo viel de presentatie over het performancefestival Perish van atelier- en kunstenaarscollectief Duende samen met de tentoonstelling van Charlemagne Palestine in Witte de With, een kunstenaar die eerder een residency bij Duende deed en indertijd deelnam aan het festival. En die presentatie had ook nog een korte overlap met de tentoonstelling van het  kunstenaarsduo Bik Van der Pol, medeoprichters van Duende die voor het eerst Palestine naar Rotterdam haalden. Hetzelfde gold voor de editie over het zomercarnaval die samenviel met het zomercarnavalproject van Marga Weimans bij TENT. De tentoonstelling over de eerste aflevering van Manifesta, een biënnale die in Rotterdam zijn eerste aflevering kende en daarna door Europa reist, vond plaats tijdens de Manifesta-aflevering in Zürich en wordt ook gepresenteerd in Palermo, de volgende locatie voor Manifesta. Het is de eerste aflevering van Rotterdam Cultural Histories die op reis gaat.” De presentaties bieden dus ook regelmatig de kans om bij actuele tentoonstellingen een historische context te geven en langdurige relaties tussen kunstenaars, beide kunstinstituten en de stad Rotterdam voor het voetlicht te brengen.

Hoe komt de keuze voor de onderwerpen tot stand?  Wie zoals ik alle afleveringen heeft bekeken ziet niet direct één lijn in de onderwerpen. Smit: ”De programmeringen van Witte de With en TENT en ook van andere kunstinstellingen bieden al veel aanknopingspunten voor onderwerpen die verder onderzocht kunnen worden. Zo was ik door eerder onderzoek al geïnteresseerd in het Lijnbaancentrum en heb ik in samenwerking met Boijmans Van Beuningen een editie aan de tentoonstelling van Paul Thek in het Lijnbaancentrum (1978/1979) gewijd die samenviel met een tentoonstelling en een boek over Thek door Boijmans. We springen vaak in op actualiteiten, zoeken samenwerkingen op en willen verdieping bieden aan het programma van Witte de With. Wat betreft de criteria is natuurlijk de betekenis en het belang van een kunstwerk/project/instituut voor de culturele scene van Rotterdam zelf een belangrijk uitgangspunt, maar we willen ook tonen hoe dit belang de stad zelf overstijgt en nationaal of zelfs internationaal reikt. Dit was bijvoorbeeld een reden om het video-lab van het Lijnbaancentrum centraal te stellen in een presentatie, aangezien internationale kunstenaars die op baanbrekende wijze met video hebben gewerkt ook daar nieuwe werken hebben geproduceerd.” Ik vraag nog eens naar het belang van geschiedschrijving voor instellingen die zich vooral met het heden en de toekomst van beeldende kunst bezighouden. Bos: “Het verleden is geen afgesloten hoofdstuk, maar een bron van inspiratie; terugkijken naar het verleden geeft een nieuwe blik en er ontstaan nieuwe relaties tussen toen en nu. Door terug te kijken kun je op een andere manier vooruit kijken. Witte de With bestond in 2015 vijfentwintig jaar en heeft vorig jaar uitvoerig terug gekeken op het eigen verleden. Het complete archief van de instelling werd in de zalen gepresenteerd en op een bijzondere wijze ontsloten: In een grote, een hele verdieping bestaande installatie met de titel WERE IT AS IF had het kunstenaarsduo Bik Van der Pol vele materiele sporen uit het verleden van Witte de With bijeen gebracht.”

Stadsverfraaiing

Een tweede voorbeeld van recente Rotterdamse culturele geschiedschrijving is de publicatie BEELDEN. Stadsverfraaiing in Rotterdam sinds 1940. Beelden op straat, kunst aan buitenmuren: iedereen komt ze tegen. Er is geen kunst die voor burgers en bezoekers van deze stad zo bekend is als kunst in de openbare ruimte. Vorig jaar verscheen over dit onderwerp het boek Beelden. Stadsverfraaiing in Rotterdam sinds 1940 en ik moet zeggen dat ik zelden zo’n interessante publicatie heb gelezen over de Rotterdamse geschiedenis van een kunstvorm als dit boek. Het is geschreven door Siebe Thissen, hoofd van de afdeling Beeldende Kunst in de Openbare Ruimte van het Centrum Beeldende Kunst. Het dikke boek, meer dan 500 pagina’s, is alleen al indrukwekkend om de grote hoeveelheid foto’s en tekeningen met veel verrassend historisch materiaal. In het eerste hoofdstuk al blijkt dat Rotterdam direct na het bombardement in 1940 flink begon te investeren in buitenkunst en dat op en rond noodwinkels en andere tijdelijke voorzieningen goede kunst werd aangebracht. Er werd zoveel geld aan kunst besteed dat de bevrijding onder de kunstenaars gepaard ging met een gevoel van schaamte: “(…) ook deelden de kunstenaars de ongemakkelijke wetenschap dat de stad tijdens de oorlogsjaren juist uiterst genereus was geweest in de verstrekking van opdrachten aan beeldende kunstenaars.”(pagina 78) Al dat bijzondere historische beeldmateriaal wordt afgewisseld met actuele en kleurrijke beelden van de Rotterdamse fotograaf Otto Snoek die laat zien hoe buitenkunst opgaat in het natuurlijke decor van de stad en hoe die aansluit op het alledaagse bestaan van Rotterdammers van alle kleuren en gezindten. 

Opvallend is de soepele schrijfstijl van het boek. Geen knarsetandend academisch proza , maar een soepele, toegankelijke schrijfstijl met de nodige ironie. Thissen schrijft vooral over de context van de beeldende kunsttoepassing sinds 1940, de maatschappelijke, economische en ook politiek-bestuurlijke ontwikkelingen die de tot plaatsing van kunstwerken aanleiding gaven. Stilistische bijzonderheden en eigenaardigheden van de besproken kunstwerken vloeien meestal niet uitsluitend uit de pen van de auteur; artistieke commentaren worden veelal ontleend aan contemporaine bronnen, in de vorm van citaten uit recensies, boeken en kranten van toen. Veel aandacht in zijn boek krijgen ook de bewegingen onder de kunstenaars, groepsvorming, strijd en conflicten tussen verschillende opvattingen in de kunstwereld. Enkele hoofdfiguren van de wederopbouwkunst zoals Louis de Roode worden uitvoerig beschreven. Maar ook wethouder Dries van der Vlerk die tussen 1947 en 1958 de cultuurportefeuille beheerde krijgt enkele prachtige pagina’s toebedeeld waardoor veel ontwikkelingen in het kunstbeleid van de eerste vijftien naoorlogse jaren begrijpelijk worden. Geweldige lectuur vormen ook de pagina’s over de rol van het bedrijfsleven en met name de banken in het opdrachtenbeleid aan beeldend kunstenaars. Direct na de oorlog was Nederland arm, de overheid had geen geld maar de banken wel en de bouwgolf van nieuwe bankgebouwen aan de Blaak en de Coolsingel leidde tot veel kunstopdrachten. Indrukwekkend is ook de uitgebreide beschrijving van de rol van Gerrit van der Wal die sinds 1940 directeur van de Bijenkorf was en die zich tijdens de oorlogsjaren teweer moest stellen tegen de razzia’s van de Duitsers onder het personeel van de verschillende vestigingen van dat bedrijf. Dat geeft een goede context voor de rol die hij later in Rotterdam speelde bij de aanschaf en plaatsing van twee van de belangrijkste buitenbeelden in Rotterdam, die van Zadkine en die van Gabo. 

Raam en wand

Wat is de betekenis van een dergelijke studie? Wat kunnen we er mee? Allereerst betere verbanden leggen tussen uiteenlopende verschijnselen. Zo lees ik bijvoorbeeld, voor het eerst van m’n leven, in de paragraaf over ‘Het Ding’ van Gabo voor de Bijenkorf hoe deze kunstenaar bij zijn ontwerp was geïnspireerd door het boek Das Prinzip Hoffnung uit 1954 van de filosoof Ernst Bloch, een bijna encyclopedisch overzicht van het utopisch denken gedurende vele eeuwen in Europa; een nadenken over een betere toekomst voor mens en samenleving, over de zoektocht van de mens naar een betere wereld. Daarmee is ‘Het Ding’ voor mij niet meer alleen een kunstwerk dat stilistisch bij een bepaalde periode hoort en dat een geschiedenis heeft in relatie tot de Bijenkorf. Nu is het plotseling een werk dat verwant is aan andere vormen van utopisch denken. Vormen zoals Reyn van der Lugt liet zien in zijn tentoonstelling in TENT, of verwantschap heeft met werk van Constant Nieuwenhuys en zijn utopische stad Nieuw Babylon, recent nog uitgebreid gepresenteerd in het Gemeentemuseum Den Haag.

Iedereen kan zijn voordeel doen met de vele details die het boek bevat, tot en met de stadsgidsen die al die prachtige anekdotes met smaak kunnen overdragen aan hun publiek. Er ligt nu een stevige basis voor verdere studie over een kunstvorm die nadrukkelijk het beeld van Rotterdam sinds vijfenzeventig jaar meebepaalt. Van belang is ook dat deze studie andere uitingen van geschiedschrijving uitlokt. Zo maakte vorig jaar Jan Dirk Schouten een lange documentaire film over wederopbouwkunst in Rotterdam, Gaten in de muur. Hierin wordt niet alleen auteur Siebe Thissen van het CBK veelvuldig aan het woord gelaten, maar ook worden de verhalen van Thissen versterkt door bewegende beelden. Het is een waardevolle aanvulling op het boek om de architecten en kunstenaars zelf aan het woord te zien en te horen. De eenheid van kunst en architectuur is de centrale invalshoek van deze film en architect Barend van Veen van de vroegere Pauluskerk noemt het in de film “het gesprek tussen wand en raam”. Niet dat het altijd pais en vree was tussen kunstenaar en architect, tussen de ontwerper van het raam en de architect van de wand, verre van dat, maar de film laat wel zien waar die spanning tussen beide disciplines zat en hoe die spanning toch een mooie collectie wederopbouwkunst voor Rotterdam heeft opgeleverd. Een klein stukje off spring van het boek van Thissen vonden we ook in de tentoonstelling Wederopbouwkinderen, de noodtentoonstelling van Verhalenhuis Belvédère in Katendrecht. In die tentoonstelling komen kinderen van wederopbouwarchitecten en -kunstenaars aan het woord over hun ouders, een tentoonstelling waarin naast foto’s en documenten ook kleinere kunstwerken van die kunstenaars werden getoond. Een zorgvuldige tentoonstelling, een mooie aanvulling op boek en film.  Verhalenhuis Belvédère ontwikkelt zich daar op de Kaap meer en meer tot een all round instelling voor erfgoed en deze tentoonstelling is een mooie schakel in die ontwikkeling.

Fietswiel

De kunstenaar is toekomstgericht. Die  schept nieuwe beelden, toont ons wat we nog niet eerder hebben gezien, geeft ons onvermoede gezichtspunten om naar het vertrouwde en bekende te kijken, er nieuwe dingen in te zien. Toch moet ‘de kunst’ zichzelf alsmaar blijven ondervragen over zijn verleden. Zonder kennis van dat verleden zouden we kunstwerken vaak niet als zodanig herkennen, begrijpen we het heden van de kunst niet. Dat heeft, denk ik, alles te maken met de artistieke revolutie van de afgelopen eeuw. Toen Duchamp een urinoir kocht en die voorzien van een handtekening in een galerie plaatste parachuteerde hij een simpel ‘ding’ de wereld van de kunst binnen. Later liet hij daar nog flessenrekken, een sneeuwschop en een fietswiel op een krukje op volgen. Hij tekende een snorretje op een ansichtkaart van de Mona Lisa en gaf het een schunnige titel mee. Sinds die tijd is de kunst niet meer ‘de oude’. Letterlijk alles, ieder willekeurig ding, kon nu immers een kunstwerk worden als het maar in een kunstcontext werd gepresenteerd.

De Amerikaanse criticus Arthur Danto sprak van ‘het einde van de kunst’ toen hij de Brillo Boxes van Andy Warhol analyseerde. Warhol maakte in 1964 een aantal dozen die op het blote oog niet te onderscheiden waren van de ‘echte’ waspoederverpakkingen van het merk Brillo. Waarmee een einde kwam aan de ervaring van een kunstwerk dat in esthetische zin afweek van ‘de realiteit’ van de wereld buiten de kunst. In Danto´s definitie van ‘kunst na het einde van de kunst’ is het kunstwerk alleen nog van alle andere voorwerpen te onderscheiden doordat het kunstobject zichzelf als kunstwerk ter discussie stelt. Dat doet een zeepverpakking nu eenmaal niet. Kunst is eigenlijk filosofie geworden, bespiegeling, intellectueel zelfonderzoek. Kunst werd een obscure categorie, nog slechts herkenbaar voor de insider.  Het onderscheid tussen kunst en ‘gewone dingen’ ligt niet langer in de visuele ervaring maar in de theorie. 

Er gebeurde nog veel meer. Massamedia kwamen op en namen de positie van traditionele kunstmedia over. Reclame drong de kunstwereld binnen, film werd kunst, evenzo fotografie, later ook ‘nieuwe media’. Onder invloed van het welzijnsbeleid van eind jaren zestig begin jaren zeventig verbreedde het kunstbegrip zich razendsnel. Populaire politici gingen met het Bildungsideaal op de loop en verklaarden voor het gemak ieder mens tot kunstenaar. (Zie ook het artikel van Kees Weeda over symfonische muziek in dit nummer van Puntkomma.) Het economisch systeem kreeg een steeds sterkere grip op kunst. Dat begon met het ontstaan van een kunstmarkt eeuwen geleden en dat heeft in het kader van processen van globalisering soms absurde vormen aangenomen. Het kunstwerk kan door al dit soort ontwikkelingen, binnen en buiten de kunstwereld, niet langer gezien worden als 'de individuele expressie van de individuele emotie’, wel als een ding met handelswaarde. Globalisering zorgde er ook voor dat het westerse kunstbegrip evolueerde tot wereldkunst. Onze musea en tentoonstellingsplekken bieden nu kunst uit alle werelddelen. Hier en daar gemengd met ‘outsider art’ om het kunstbegrip nog veelvormiger te maken dan die al is geworden onder invloed van de vele artistieke revoluties van de afgelopen eeuw.

Vertrouwen

Gelukkig zijn er mensen die vertellen wat belangrijk is geweest, wat er vroeger toe deed en waarom. Die werken in kunstinstellingen en die zetten voor ons  zaken op een rijtje. De kunst van de laatste eeuw heeft zich zo ontwikkeld dat ordening en interpretatie noodzakelijk is. We hebben dringend behoefte aan culturele geschiedschrijving, om wat nu gemaakt wordt in verband te brengen met wat eerder werd getoond. We vertrouwen op het inzicht van musea en andere culturele instellingen om ons die verbanden te laten zien. En omdat we dat doen versterken we ook -ongemerkt of onbedoeld- de positie van die instellingen. Dat musea ons objecten en verhalen uit de geschiedenis tonen verbaast ons niet, daarvoor zijn ze bedoeld, daarom bezoeken we ze. Dat andere kunstinstellingen, dat alle instellingen dat doen is ook nodig omdat we anders de weg kwijtraken in een wereld waarin niets meer is wat het lijkt. Een wereld waarin kunst voornamelijk zelfreflectie is geworden, een gesprek van ´een ding´ met zichzelf, en over zichzelf. Goed dat we kunstinstellingen hebben die ons geleiden door de gecompliceerde geschiedenis van de kunst in Rotterdam, instellingen die niet alleen vooruit kijken en zich beperken tot het schetsen van een utopische samenleving. Laat dat laatste trouwens maar vooral aan de kunstenaars zelf over.

En dan is er nog iets. Door de kunstinstellingen ons geschiedenissen te laten vertellen, binden we die instellingen sterker aan de stad, aan het verleden van die stad. Door dat vertellen wordt de ‘institutionele’ positie van de instellingen sterker. Ze worden meer en meer onderdeel van een netwerk van draden dat door de tijd geweven wordt op een plek die we ´Rotterdam´ noemen. Een vorige directeur van Witte de With riep nog wel eens dat hij zijn instelling liever zou willen verplaatsen naar buiten Rotterdam. Het publiek van zijn instelling kwam toch al niet in die stad. De nauwkeurige geschiedschrijving die Rotterdam Cultural Histories biedt laat zien dat dit nu niet meer kan. Witte de With heeft zichzelf met te veel draden verbonden aan die stad om ons te verlaten. Zoals Rotterdam ook niet meer buiten haar buitenkunst kan, de kunst die een kenmerkend onderdeel geworden is van onze thuisstad. De kraamkamer van de kunst zelf staat zelden binnen de kunstinstellingen, maar die instellingen zijn wel nodig voor het verlenen van de kraamzorg, voor het zorgvuldig ondersteunen van het zich alsmaar vernieuwende kunstaanbod. Werkend vanuit een traditie, vanuit een zekere interpretatie van de geschiedenis van de kunst koesteren kunstinstellingen de vernieuwing. Daarom is het goed dat kunstinstellingen, zelfs in een stad die zo weinig gevoelig is voor geschiedenis als Rotterdam, zich in hun reguliere programma bezighouden met geschiedschrijving van de kunst. Alle kunstinstellingen, bedoel ik dan, niet alleen de musea en de archeologische dienst. Rotterdam Cultural Histories en Beelden laten zien hoe je dat op een nauwkeurige, gedetailleerde, verzorgde manier kunt doen. Ze laten zien dat we lokale helden hebben, waar die vandaan komen en hoe die een eigen lokale geschiedenis mee hebben vormgegeven. Het gaat om meer dan een vleugje romantiek in een zakelijke stad. - HB

Misschien vind je dit ook leuk