Kunst

Maker & Materiaal: Niels Smits van Burgst

Deze nieuwe rubriek in Puntkomma behandelt de afwegingen die kunstenaars en vormgevers maken bij het kiezen van hun materiaal, hun gereedschap en de technieken die ze gebruiken. We beginnen de serie met schilder Niels Smits van Burgst
Door
Eva Visser

“Figuratief schilderen was niet mogelijk tijdens mijn opleiding grafisch ontwerpen en typografie. Wel maakten we abstract werk met olieverf en een linoleumrollertje – ik heb op de Koninklijke Academie in Den Haag veel geleerd over compositie en kleur, maar ik vond grafisch werken te precies, te pieterig. Ik wilde mijn armen, mijn spieren gebruiken.

Nog tijdens mijn studie, ik deed toen de tweede fase illustratie, kwam ik in een kroeg een leuke jongen tegen en daar ben ik het bed mee ingedoken. De volgende dag zei hij dat ik de leegstaande winkelruimte onder zijn huis kon gebruiken; toen had ik ineens een atelier. Ik zette de deur open, mensen liepen naar binnen en ik maakte ter plaatse portretjes van ze. Een stuk of vier per dag. Veel mislukkelingen en af en toe een mooi portretje. Eerst schilderde ik op planken die ik had gevonden, daarna op doek – dat nam wat minder plek in.

Na een tijdje wilde ik liever ‘mensen in het wild’ schilderen. Toen ben ik van foto’s gaan werken. Ik combineer meerdere foto’s tot iets dat natuurlijk oogt. Een foto toont geen realiteit, het is een registratie van een 100ste seconde, dat kan een mens niet zien. In 2003 kocht ik een digitale camera en toen had ik een computer nodig – ik ontdekte de foto’s die mensen van zichzelf online zetten. En internetporno. Later kwam Facebook er nog eens bij. Oneindig veel materiaal. Ik heb jarenlang jongens in hotelkamers en op bankstellen geschilderd; de meubelstukken werden bijna maniëristisch, dat ging me irriteren. Nu mogen ze naar buiten.

Pigment, verf en linnen

Ik heb altijd met olieverf gewerkt, dat glijdt beter. Acrylverf is lijm: het werkt niet, kwasten plakken aan het doek en je krijgt ze niet schoongemaakt. En ik vond: echte schilderkunst is met olieverf. Ik heb zelf verf gewreven, met pigmenten en zo. Ik heb veel gelezen over schilderkunst en – materialen, ook veel oude traktaten, omdat ik vond dat het technisch moest kloppen. De moeilijk combinerende pigmenten heb ik eruit gegooid. Zo kan Pruisisch blauw gemakkelijk verkleuren; als je het mengt met geel of donkere kleuren wordt het langzaam zwart. 

Als verf gebruik ik meestal de verf waarmee ik op school al werkte, de studieverf van Windsor en Newton. Die werkt goed ‘volvet’ nat in nat en ik heb body nodig. Ik vind het fijn dat ze op de tubes zetten welke pigmenten en bindmiddelen erin zitten. Ik was getraind in het denken vanuit de kleurencirkel en werkte met een steng palet: cyaan, magenta en geel – van iedere kleur twee varianten: een warme en een koele; en wit, natuurlijk. Je komt op een bepaald palet en dan denk je: ‘dit is de basis. De rest moet ik zelf maar mengen’. Als medium gebruik ik alleen een oplosmiddel en een standolie uit lijnolie. Tot nu toe zijn al mijn schilderijen nog in perfecte staat.

Veranderingen in materiaal kunnen dramatisch zijn. Jaren terug werkte ik met een standaard rol canvas en toen ging de fabrikant een goedkopere gesso, de door de fabriek opgebrachte onderlaag op het linnen, gebruiken. Het was onbruikbaar en duurder doek kon ik niet kopen. Toen ben ik op paneeltjes gaan werken – ook omdat ik toen een studio met een laag plafond had. Daarna vond ik een atelier met een hoog plafond én het geprepareerd linnen van Artel en groeide mijn werk weer.

Schildertechniek

In het begin heb ik dus veel met mijn materiaal zitten vogelen; sindsdien ben ik meer met het opbrengen van de verf aan het experimenteren. Ik ken het materiaal door en door en probeer het andere dingen laten doen. Tien jaar geleden was ik meer bezig met het ‘opbouwen’ van een afbeelding – ook al vond ik dat toen zelf niet – nu ben ik verf en kwasten meer aan het mishandelen. Sommige dingen kan je niet schilderen, die moet je de kans geven te verschijnen. 

In het echt zijn het witste wit en het zwartste zwart intenser dan je in een pigment kan vatten en dat moet je dus anders oplossen. Ik gebruik bijna nooit zwart, dat slaat de verbeelde ruimte dood, maar zet koele en warme schaduwen over elkaar heen voor diepte. Je leert op de academie: vooraan warme kleuren en achteraan koele. Maar er ontstaat zoveel meer ruimte in een werk als je kleurtonen eindeloos afwisselt. Soms gaan mijn werken richting abstractie en dreigen de afbeeldingen te verdwijnen door het gebrek aan contrast. Nu probeer ik het contrast weer een beetje op te pimpen.” •

Misschien vind je dit ook leuk