Kunst

Maker en Materiaal: Sjoerd Westbroek

In de rubriek Maker en Materiaal wordt aandacht besteed aan de afwegingen die kunstenaars en vormgevers maken bij het kiezen van het materiaal, het gereedschap en de technieken die ze gebruiken bij de productie van hun werk. Deze keer: tekenaar Sjoerd Westbroek
Door
Eva Visser
Mar 1, 2019

“Je ziet hier veel werk dat ik heb gemaakt tijdens mijn recente [Mondriaan]residency in Diepenheim. Nadenken over de vraag ‘hoe werk je eigenlijk?’ gaat gemakkelijker tijdens een residency, omdat je daar een lege ruimte tot je beschikking hebt waarin je nog geen geschiedenis hebt. Mijn atelier daar was heel groot, twee keer zo groot als dit [atelier aan de Parallelstraat in Overschie] en daarom heb ik op mijn eerste dag daar de ruimte ingedeeld: een hoek om te tekenen, een hoek om te lezen. Ik ben ook gelijk naar de winkel voor kunstenaarsbenodigdheden gegaan en heb ik mijn gehele productiebudget uitgegeven aan materialen. Dat was een hele goede beslissing omdat ik daardoor direct dingen kon gaan maken.

Ik had twee schetsboekjes meegenomen met tekeningen die ik afgelopen zomer had gemaakt in Frankrijk op een plek waar ik veel geweest ben en een persoonlijke verbinding mee heb, maar waar ik nooit meer terug zal keren. De laatste dag dat ik daar was heb ik alle 59 bomen en struiken in de tuin getekend. In Diepenheim ben ik begonnen met het uitwerken van die schetsen en daarmee heb ik steeds verder gewerkt. In iedere stap vond een vertaling plaats en in die vertaling kwamen er hele andere dingen het beeld in. Op een gegeven moment verloor het werk ook de associatie met de dingen waaraan ik dacht toen ik de schetsjes maakte en ging het werk heel erg over het tekenen zelf. Uiteindelijk werden de vormen steeds abstracter en ben ik uitgekomen bij monoprints en een afdruk van de left-overs op de printplaat. Dat zijn dingen die ik van tevoren absoluut niet had kunnen bedenken, maar waar ik wel zelf de voorwaarden voor heb geschapen.

Ruimte als voorwaarde

Als je wordt opgeleid, vooral op masterniveau, houd je je niet alleen bezig met de vraag ‘wat maak je?’ maar ook met vragen als ‘hoe kom je tot het maken van werk?’ en ‘hoe kan je de voorwaarden daarvoor scheppen?’ Dus dat wist ik allemaal wel, maar deze residency heeft dat allemaal nog een keer echt op scherp gezet. Ik denk dat ik daardoor ook hier in mijn atelier met de ruimte aan de slag ga om een soort verandering af te dwingen in mijn werk.

Voordat ik dit atelier kreeg werkte ik lang in gedeelde ruimtes en ik voelde dat ik daar vastliep. Ik kon daar bijvoorbeeld niet groot tekenen, ook al had ik veel vierkante meters tot mijn beschikking, gewoon omdat het veel stof geeft. Maar ook omdat het een theatraal gebaar is: als ik op groot formaat teken dan loop ik voortdurend heen en weer. Ik merkte dat mijn werk steeds kleiner begon te worden omdat ik die ruimte niet in wilde nemen. Sinds ik dit atelier heb teken ik weer veel meer, en veel op groot formaat. Een atelier is ook een mentale ruimte; dit is ook mijn hoofd, bij wijze van spreken. Het is nu een redelijk opgeruimd hoofd.

Honger en exces

Ik ben wellicht meer een kijker dan een maker: ik maak dingen om me ertoe te kunnen verhouden. Je moet iets externaliseren om het vervolgens in je op te kunnen nemen. Uiteindelijk is het doel mijn relatie tot de dingen beter te begrijpen - en daarmee de dingen en mezelf. Ik praat er heel rationeel over, maar uiteindelijk is het toch gewoon doen. En veel vastlopen. Die honger naar kennis, naar willen leren en doorvragen, helpt me verder. Wat ook erg waardevol is voor de ontwikkeling van mijn werk is samenwerking met anderen. Zo was ik mede-oprichter van kunstenaarsinitiatief ADA en doe ik al jaren projecten samen met Edward [Clydesdale Thomson] en Frans Willem [Korsten], waarbij we werken in vormen die niet per se de mijne zijn, zoals video of performance.

Op de [Willem de Kooning] academie werk ik graag samen met een collega als Rolf Engelen, die heel radicaal is in zijn denken en onverschrokken zoekt naar de ‘wortel’ van een bepaald idee. Als ik lesgeef wil ik met studenten niet alleen praten over hun ideeën; een verbaal geuit idee is niet genoeg. Wat studenten minimaal moeten leveren is hun idee uitgewerkt in een tekst. En vaak is dat niet voldoende en moet er een eerste schets zijn om echt te kunnen begrijpen wat iets betekent. Ze moeten leren dingen uit te proberen, fouten te maken en opnieuw te beginnen om een beter begrip te ontwikkelen van waar ze mee bezig zijn.

Om kunst te kunnen maken en aan de gang te blijven moet je durven verspillen. Op het moment dat je je druk gaat maken over de waarde van het materiaal wordt het heel moeilijk daar nog iets mee te doen. Ik gebruik altijd goed materiaal, dat goed genoeg is om tentoongesteld te worden, maar je koopt ook mooi papier om het uiteindelijk weg te kunnen gooien. In Diepenheim heb ik van alles wat ik had gekocht wel een deel gebruikt, maar ik had veel over – vooral veel verf, want dat had ik alleen gebruikt om mee te drukken. Ik kan eigenlijk ook helemaal niet schilderen met verf; ik kom altijd terug bij het tekenen.

Materiaal en tekenaarschap

Als je bij iedere tekening je materiaal moet overwegen is het eind zoek, dus ik stel gewoon een bepaalde constante, bijvoorbeeld: nu ga ik met dit grote formaat aquarelpapier werken en met houtskool. Vervolgens kan ik dan systematisch, of minder systematisch, onderzoeken wat ik met dat formaat en dat materiaal kan doen. Ik heb geen favoriete potloden of pennen of zo. Het enige dat ik altijd gebruik is het fixatief van Lascaux – dat is gewoon goed.

De meest interessante beelden ontstaan als ik me bij het tekenen zo min mogelijk laat leiden door een bepaalde voorstelling van wat een beeld zou moeten zijn. Maar tekenen geeft me wel meer controle dan andere technieken, zoals bijvoorbeeld lithograferen, dat ik in Diepenheim heb geleerd. Lithograferen is een complex chemisch proces waar ik, anders dan bijvoorbeeld bij houtsnede, geen intuïtief begrip van had. Een tekening is in vijf minuten gemaakt, maar daaromheen ben je zo’n twee dagen bezig, met het slijpen van de steen, het prepareren van het beeld, enzovoort. Iedere lijn is definitief, terwijl de steen zo glad is dat het tekenen van het beeld een soort schaatsen is en dat maakt het heel spannend. De eerste keer voelde ik echt een soort aarzeling en dat was dodelijk want daardoor werd het geforceerd. Je moet niet onzeker zijn, maar wel een soort kwetsbaarheid durven toelaten. De tweede was al veel beter.

De lijn is voor mij het basisgegeven; zo denk ik over beeld. Tekenen kan iedere lijn zijn - het kan ook een tak op de grond van een tentoonstellingsruimte zijn - en ik heb ook wel werk gemaakt dat meer de vorm van een installatie kreeg. Maar de laatste jaren heb ik juist weer vooral op papier getekend, omdat dat werk dan minder afhankelijk is van de ruimte waarin het tot stand komt of getoond wordt. Voor mij is het maakproces altijd verbonden met het idee van tonen aan publiek. Pas als het tentoongesteld is, is het werk echt af. Ik ben nu bezig met de voorbereiding van een tentoonstelling en gebruik dit als een moment van reflectie.”

Voor meer informatie: sjoerdwestbroek.nl

Misschien vind je dit ook leuk