Column

Het zal nog jaren duren voor Rotterdam zich van de wederopbouw heeft hersteld

Ooit was ik levensmoe. In mijn nood wendde ik me tot de Here en vroeg: ‘Heer, waartoe zijn wij op aarde?’ Hij mompelde iets, maar ik kon het niet verstaan. ‘Wat zegt Gij Heer? Ik smeek U, geef een aanwijzing. Wat is de zin van het bestaan? En ineens bulderde Hij: ‘Gaat heen en consumeert.’ Sindsdien huppel ik door het leven. Ja, ik werk hard, maar slechts om te kunnen consumeren, geld te kunnen uitgeven en dan, o wonder, valt alle aardse bekommernis van me af. Prijs de Heer. Consumeer. Halleluja.
Door
Erik Beenker

Ja, prijs de Heer is letterlijk bedoeld: God is geld, geld is God. Stond vroeger al niet op de rand van onze guldens en rijksdaalders: God zij met ons? En het is ook niet voor niets dat Paul Paulus VI in 1605 de Banco die Santo Spirito oprichtte. Ja, Jezus sloeg geldwisselaars uit de tempel, maar niet omdat hij anti-kapitalist was. Hij bedoelde: ‘Geld moet rollen’. Dat wij dit nu pas zien. Maar de boodschap is begrepen! Op het belastingkantoor in Amsterdam staat een beeld van Jeroen Henneman: de contouren van een voortrollende munt, de spil waar alles om draait.

In een essay vergeleek iemand eens het beeld dat men vroeger van de hemel had met hedendaagse winkelcentra. De overeenkomst was frappant: hemelse muziek, heerlijke spijzen en dranken, een overvloed aan alles en daarbij nog een aangename temperatuur. Vooruitgang! Om het paradijs te betreden hoeven we niet meer eerst te sterven, nee, we kunnen er hier en nu al van genieten, mits we, net als toen, in het zweet des aanschijns ons brood verdienen, oppassend en godvruchtig zijn. 

Ook voor andersdenkenden wenkt de verlossing. Henriette Roland Holst dichtte vanuit het geloof in het socialisme ‘De zachte krachten zullen overwinnen.’ Maar ook al zet je zachte krachten in, overwinnen duidt toch echt op strijd. En ging de strijd toen om de verbetering van het lot van de arbeider en zijn culturele verheffing, nu gaat het vooral om behoud van koopkracht.

Koopkracht. Ik ken maar één woord dat nog lelijker is: koopkrachtplaatje! Hoe ziet koopkracht er eigenlijk uit? Voor het antwoord ging ik, begin jaren ’80, naar Almere omdat de bouw daarvan samenviel met de opkomst van het woord koopkracht. Almere bleek een frisgebakken stad zonder geschiedenis of cultuur met als voornaamste functie overloop voor weggesaneerde Amsterdammers, een soort mensen outlet al bestond dat woord toen nog niet. Het belichaamde inderdaad het woord koopkracht. Almere was een slaap- en winkelstad. Er kon uitsluitend geconsumeerd worden. Industrie was er nauwelijks. Gewerkt werd elders.

Het is de habitat van de uomo forensis – een menstype dat na de oorlog uit Amerika kwam overwaaien; iemand die hier werkt en daar leeft of omgekeerd. Naast consumeren is voor deze mens het gaan van A naar B en weer terug de belangrijkste levensvraag uitmondend in een soort filosofie met een eigen begrippenstelsel: spitsuur, verkeersluw, knooppunten, ritsen. Veelvuldig stilstaan in files, een onvermijdelijk bijverschijnsel, leidde tot introspectie, onthechting en meditatie en een enorme toename van Boeddhabeelden in de vaak volledige betegelde tuinen. Dat betegelen komt voort uit angst. De forensmens, gewend aan zijn natuurlijk biotoop, een hard wegdek van asfalt en beton, associeert planten met gevaar. Planten groeien in een zachte ondergrond zoals de berm. Wie daar belandt slaat over de kop of knalt tegen een boom. Zie daar een beknopte verklaring voor de betegelde tuinen. Die tuinen verbeelden bovendien ook de in de file bereikte innerlijke leegte en bieden zo niet alleen ruimte aan Boeddhabeelden, maar ook aan barbecues als verre echo van boeddhistische lijkverbrandingen.

Wat heeft dit alles te maken met de Rotterdamse wederopbouw? Alles. Omdat de bouw van Almere het resultaat is van dezelfde planologische opvattingen die  bij de wederopbouw van het Rotterdamse stadscentrum werden toegepast. 

Ik werkte al een paar jaar in Rotterdam toen ik in 1988 op een avond op de vrijwel verlaten Coolsingel op een groepje toeristen stuitte. Ze stonden met een plattegrond van Rotterdam in de hand, keken vol ongeloof om zich heen terwijl ze opgewonden tegen elkaar zeiden dat dit toch echt het centrum moest zijn. Toen zagen ze mij. Ik bevestigde dat ze zich inderdaad in het centrum van Rotterdam bevonden. Hartje stad zogezegd, maar dat ze voor gezelligheid  - ze waren op zoek naar terrasjes, restaurants, cafés - aan de randen van het centrum moesten zijn; eilandjes van vermaak in de oude stadsdelen die aan het centrum grensden. Ik wees die op de kaart aan. Ik vertelde ook wat de oorzaak van het troosteloze centrum is, het Duitse bombardement in 1940 dat het oude stadscentrum wegvaagde. Maar omdat bij de wederopbouw de voorkeur werd  gegeven aan het bouwen van kantoren en winkels ligt het centrum er na werktijd en vooral na sluitingstijd van de winkels verlaten bij.

Op weg naar huis vroeg ik me af waarom er eigenlijk voor die invulling is gekozen. Voor de oorlog had Rotterdam een levendig centrum. Waarom was het niet gelukt het stadshart weer tot leven te brengen? Ik verdiepte me in de geschiedenis van de wederopbouw. Een horror story. Stadsarchitect Witteveen, die na het bombardement de opdracht kreeg voor de wederopbouw van het centrum, ging grotendeels uit van het stratenpatroon zoals dat vanuit de Middeleeuwen gegroeid was. Maar hij werd in 1943 opzij gezet door een groep architecten onder aanvoering van architect Van Traa; modernisten die een compleet nieuw centrum wilden. Drijvende kracht achter de coup was Van der Leeuw, directeur van de Van Nelle fabriek. Hij zag Amerikaanse stedebouw als het grote voorbeeld. Hij en de modernisten vonden de oude stad synoniem voor verkrotting, armoe, slechte hygiënische omstandigheden en straatjes die te nauw waren voor het oprukkende autoverkeer. Weg ermee.

Ze gingen grondig te werk. Om te voorkomen dat de stad ooit nog op basis van het oude stratenpatroon heropgebouwd zou kunnen worden werden niet alleen zoveel mogelijk gebouwen gesloopt - ook gebouwen die nog hersteld hadden kunnen worden zoals de Schouwburg en de Bijenkorf – maar ook funderingen werden verwijderd en waterloopjes werden gedempt. De kaalslag kon zo radicaal worden doorgevoerd omdat de modernisten alle grond in het gebombardeerde centrum met één pennenstreek onteigend hadden. Een meesterzet. Oorlogsschade valt buiten elke verzekering of compensatieregeling dus de heren konden hun gang gaan. Zo werd het centrum de lege vlakte die je op elke foto van Rotterdam na het bombardement ziet. Ooit van het woord ausradieren gehoord? De Duitse bezetter wel. Ze stonden paf. Dat zou ons in Duitsland niet lukken zeiden ze vol bewondering en geïmponeerd door zoveel daadkracht konden de modernisten onbelemmerd hun gang gaan. Die waren toch al niet van plan zich nog veel van de Duitsers aan te trekken, want binnenskamers waren ze al tot de conclusie gekomen dat Duitsland de oorlog onmogelijk nog kon winnen.

Tot de Tweede Wereldoorlog waren vrijwel alle steden een door de eeuwen heen gegroeid amalgaan van wonen, werken, infrastructuur en recreëren. Maar begin twintigste eeuw ontstond bij modernisten, Le Corbusier voorop (hij sympathiseerde, bleek later, met het fascisme), een ander concept van de ideale stad: de scheiding van wonen, werken en recreëren. De wederopbouw van Rotterdam is gebaseerd op dit concept. Zo ontstond een heel andere invulling van het stadscentrum. 

Voor het bombardement woonden zo’n 80.000 mensen in de binnenstad, maar in de nieuwe plannen was nog plaats voor hooguit 30.000 mensen. Dat droeg natuurlijk niet bij aan een levendig centrum. Winkeliers woonden in de oude binnenstad vaak met hun gezin boven de zaak. Nu kregen ze van het stadsbestuur een vergoeding mits ze akkoord gingen met voortzetting van hun zaak op aan hen toegewezen percelen en in de door stadsarchitecten ontworpen winkelpanden. Het waren identiek ontworpen modules (vooral aan de Lijnbaan) met een verkoopruimte op de begane grond en daarboven een etage voor opslag en kantoor. Dat was alles. Wonen moesten ze maar ergens anders. Ook dat droeg niet bij aan een levendig stadscentrum. Burgers die bezorgd vroegen of er niet meer woningen in het centrum gebouwd konden worden, kregen te horen dat de binnenstad voor wonen te duur was.

Zo ontstond de verstikkende monocultuur van winkels en kantoorkolossen die na sluitingstijd zorgt voor een uitgestorven stadscentrum. Iets waar de stad nog steeds onder gebukt gaat. Ja, inmiddels trekt het bij. Vooral doordat er steeds meer woningen in het centrum worden gebouwd omdat, in tegenstelling tot direct na de oorlog, wonen in het centrum in trek is gekomen. Dat brengt meer levendigheid voort, net als de verruiming van openingstijden van winkels. Maar als ze echt gesloten zijn dan kun je in het centrum nog steeds een kanon afschieten zonder iemand te raken. (Wie het wil proberen? Op het Eendrachtsplein bij snackbar El Aviv staat een kanon.)

Gezelligheid, terrassen en kroegen vind je nog steeds vooral in vooroorlogse straten net buiten de brandgrens. Zie bijvoorbeeld de Oude Binnenweg. In het oude gedeelte wemelt het van terrassen, cafeetjes en winkeltjes. Zowel overdag als ’s avond is het er levendig. Maar zet één stap in het wederopbouwdeel en je vindt de dood in de pot. ’s Avonds valt er niets te beleven, overdag begint daar de kanker van de grote winkelketens. 

Hoe komt het eigenlijk dat in die wederopbouwarchitectuur geen plaats was voor kroegen? In de door de PvdA gedomineerd stadsbesturen van na de oorlog zaten veel socialisten van het eerste uur. Verreweg de meeste van hen waren van de blauwe knoop. Drankmisbruik was voor hen volksvijand nummer een. Voor kroegen was in hun wereldbeeld gaan plaats en trouwens ook niet voor die andere zonde, de prostitutie. Het is de daadkrachtige socialisten in Rotterdam gelukt de prostitutie op Katendrecht, die daar eeuwenlang floreerde, uit te bannen. Daar kunnen de Amsterdamse socialisten, die onder aanvoering van Lodewijk Asscher hetzelfde willen (het ontmantelen van de Wallen), nog een puntje aan  zuigen.

Is klagen over de wederopbouw achterhaald gezeur? De niet aflatende pep talk over de stad ergert me. Ik voel me in Unilever City, woonachtig in een pak waspoeder dat elk jaar verbeterd is, nog krachtiger en nog witter wast. Mijn geschiedenis met Rotterdam begon in 1986 toen ik bij Boijmans Van Beuningen ging werken. Wij uit het culturele veld moesten ook meedoen aan sessies over het nieuwe Rotterdam. Riek Bakker presenteerde de plannen voor het Weena. Er zullen grote kantoorkolossen komen. ‘Draagt dat bij aan de verlevendiging van het centrum?’ Riek zei: ‘Ja. Al die mensen die er werken gaan tussen de middag de stad in om te winkelen en te lunchen.’ Maar horecaondernemers die zich er vol verwachting vestigden, zijn na een paar jaar failliet gegaan of vertrokken. Werknemers van Nationale Nederlanden, Unilever en Shell gaan tussen de middag lekker lunchen in de goed voorziene bedrijfsrestaurants. Ze rijden ’s ochtends vanuit hun Vinex-slaapsteden naar Rotterdam en parkeren hun auto’s in de garages van die bedrijven en rijden na het werk weer naar huis. Nee, ze dragen niet bij aan de levendigheid van Rotterdam of het zouden de files op de randwegen moeten zijn.

Bijmans Van Beuningen kreeg een dependance vlak bij de ingang op de begane grond van Nationale Nederlanden. Er kwamen mooie tentoonstellingen, maar hoewel er in het gebouw honderden mensen werkten en duizenden treinreizigers passeerden kwam bijna niemand kijken. Ook winkels die zich op diezelfde begane grond vestigden, legden het loodje. 

Nog steeds is het Weena niet meer dan een oversteekplaats voor voetgangers en een doorgaande weg voor auto’s. Mag ik dat een mislukt stuk wederopbouw vinden? Net als het Grotekerkplein (alzheimer), de Coolsingel (klinisch dood), het Schouwburgplein (psychotisch), de Blaak (borderline). En hoe zit het met  die verpauperende, leegstaande kantoorgebouwen tussen Hofplein en het station? Mooi dat het gebied nu broedplaats is voor kleine bedrijfjes en creatievelingen, mooi dat de houten loopbrug er doorheen loopt en fijn die hippe Biergarten, maar is het toch eigenlijk gewoon ook een mislukt stuk wederopbouw?

En er is meer treurnis. Langs de Nieuwe Maas bij de Boompjes was een flaneerboulevard gedacht met terrassen en restaurants. Niet gelukt. De drukke verkeersweg belemmerde de oversteek. En het Museumpark? De rozentuin is okay, maar het gedeelte tussen Kunsthal en Het Nieuwe Instituut is slachtoffer van een gangbang door stadsplanners. Het voorste gedeelte - bomen komen, bomen gaan – is zo vaak op de schop genomen (een standje dat planologen opwindt) dat er rustig van een verschoppeling kan worden gesproken. En heeft iemand na de wederopbouw de Rotte nog weleens gezien? Het stroompje waar Rotterdam z’n naam aan te danken heeft, is bijna geheel verdwenen achter brede ruggen van bedrijfspanden. Kwijnt weg. 

En dan de veelgeroemde Witte de Withstraat, de enige Rotterdamse horecastraat met allure waar het altijd druk is. Maar van de vermenging van horeca met cultuur waarmee de heropleving begon is weinig meer over. De meeste galeries en instituten zijn verdwenen al is dat nog niet tot de RET doorgedrongen. Op metrostation Eendrachtsplein staan nog steeds pontificaal alle galeries en culturele instellingen vermeld die er ooit gehuisvest waren. Ga kijken, gratis nostalgie. Galeries zijn onder meer verdwenen omdat door het succes van de straat de hogere, aan horeca gerelateerde huren niet meer konden worden opgebracht. Of omdat de markt veranderde of galeriehouders verhuisd of overleden zijn. Maar los hiervan heeft de gemeente zelf de oorspronkelijk opzet uitgehold. Het in de Witte de Withstraat goed bezochte fotomuseum moest verhuizen naar de Kop van Zuid om dat prestigeproject cultureel inhoud te geven, net zoals filmhuis Lantaren/Venster vanuit de Gouvernestraat vertrok naar zuid.

De afgelopen jaren is Rotterdam beland in de top tien van de beste steden ter wereld. Op nummer 8 in de Rough Guides en op 5 in de Lonely Planet. Het werd, naar Rotterdamse traditie, breed rond getoeterd en in vele media vermeld. Een knap staaltje van city marketing, want hoeveel reisgidsen zijn er eigenlijk? Ook Adriaan Geuze moest er om lachen. “Dan hebben ze heel wat steden over het hoofd gezien” zei hij bij RTV Rijnmond over de hoge klassering. Weinig loyaal voor iemand die het een en ander aan Rotterdam heeft kunnen doen, zoals zijn gezichtsbepalende ontwerp voor het Schouwburgplein. Het is toch echt mislukt. Desondanks kreeg hij een vervolgopdracht om zijn eigen ontwerp te verbeteren. En binnenkort wordt zijn masterplan uitgevoerd om de Coolsingel in een swingende boulevard te veranderen. Alsof hij al niet bewezen heeft zoiets niet te kunnen.

Het is onloochenbaar dat Rotterdam met z’n voor Nederlandse begrippen imposante skyline, Erasmusbrug, het nieuwe station en de Markthal steeds aantrekkelijker wordt. Maar in het planologische concept dat heel Rotterdam omvat is het voormalige stadscentrum nog steeds de zwakste schakel. De stad heeft niet alleen zwaar geleden onder het bombardement, maar ook, en misschien wel vooral, onder de daaropvolgende wederopbouw. Met hun bijna misdadige kaalslag en rigide denkbeelden hebben de architecten die aan de basis stonden van die wederopbouw de stad op grote achterstand gezet. Wat was het nieuwe stadscentrum lelijk en onherbergzaam. Na 75 jaar begint daar eindelijk verandering in te komen, maar het zal nog jaren duren voordat Rotterdam zich volledig van de wederopbouw heeft hersteld. 

Misschien vind je dit ook leuk