Column

Droogrek

Twee vrouwen bij de tramhalte spreken een taal ik niet ken. Niks bijzonders in Rotterdam. Maar ineens hoor ik tussen alle onbegrijpelijke klanken luid en duidelijk het woord: droogrek. Een droogrek! Zoiets kennen ze waarschijnlijk niet in dat deel van Afrika waar ze, zo te zien, vandaan komen. Daar hebben ze geen eigen woord voor.
Door
Erik Beenker

 ‘In Rotterdam spreken we Nederlands’ was een slogan van de VVD tijdens de campagne voor de gemeenteraadsverkiezingen. Hier wordt de VVD op z’n wenken bediend en ben ik oorgetuige van het begin van de door hen zo gewenste taalintegratie: droogrek. Welke woorden zullen volgen? Haring, jenever, pikhaak? Wat zijn eigenlijk typisch Nederlandse woorden die niet vertaalbaar zijn? Er schiet me nog één te binnen: apartheid.

Waarom die nadruk op het leren van Nederlands? Natuurlijk, de VVD denkt dat wie Nederlands spreekt meer kans maakt op de arbeidsmarkt, maar dat is de reguliere arbeidsmarkt zoals zij die kennen. In het Oude Westen waar ik woon en tot de grootste minderheid behoor, die van autochtone Nederlanders, wemelt het van werkplaatsjes. Familiebedrijfjes, meestal van Turken en Marokkanen, waar vooral aan auto’s gesleuteld wordt. Niet het reguliere circuit misschien, maar ze verschaffen toch werk aan tal van familieleden, kennissen en buurtbewoners en dat iemand geen Nederlands spreekt is daarbij geen belemmering. De VVD verkiezingsslogan ‘In Rotterdam spreken we Nederlands’ is een wensgedachte, een bevestiging van het tegendeel. In Rotterdam hoor je op straat of in het openbaar vervoer juist steeds minder Nederlands. Is dat erg?

In Amerika wordt, ondanks een sterker nationalisme, minder krampachtig aan de eigen taal vastgehouden. Grote delen van de Amerika zijn inmiddels tweetalig. Naast Engels is, door de grote toevloed van Mexicanen, Spaans de tweede voertaal. Mijn kleinkinderen in South Carolina, een van de meest conservatieve staten in de VS, leren het zelfs op school. En er zijn ook andere taalenclaves. Op doorreis via Detroit  bleken alle aanwijzingen op de luchthaven zowel in het Engels en als het Japans aangegeven omdat er ter plaatse een grote Japanse gemeenschap is. En in wereldstad New York leven in Chinatown en Little Italy vast wel mensen die alleen hun eigen taal spreken en zich desondanks goed kunnen redden en daar gaat het toch maar om.

Ellis Island, het eiland bij Manhattan waar eind 19de ,begin 20ste eeuw immigranten werden opgevangen, geregistreerd en medisch gekeurd, is nu een museum aan die geschiedenis gewijd. Daar staat ook een taalboom met woorden die vanuit andere culturen in het Engels ingeburgerd zijn geraakt. Een ervan is het woord Yankees. Het ontstond in de periode dat New York een Nederlandse kolonie was en omdat die Nederlanders vaak Jan of Kees heetten werden die oerimmigranten door Engelse nieuwkomers Yankees genoemd.

Waarom gaan we de veeltaligheid van Rotterdam niet aanvaarden en er trots op zijn? In de entreehal van het station kunnen we aangeven hoeveel talen er hier gesproken worden, hoeveel mensen met een niet-Nederlandse achtergrond in de stad wonen en in het stadsbestuur zitten. Een Marokkaanse burgemeester die  geliefd en gerespecteerd wordt, dat is toch iets om trots op te zijn?

Om aan te geven hoe internationaal de stad wel niet is wordt voortaan de slogan: ‘In Rotterdam spreken we vele talen’ en heten we de reizigers welkom in al die talen. Niet alleen om die verscheidenheid te accentueren, maar vooral om de verbondenheid met de stad duidelijk te maken. Want ondanks die grote verscheidenheid en ondanks het feit dat de PVV er bij de recente Europese verkiezingen de grootste partij bleek te zijn, leven al die verschillende groepen toch maar mooi vreedzaam samen en bouwen ze samen de stad en haven verder uit.

Een symbool voor de veeltaligheid  van Rotterdam is er al. Dat is het schilderij De Toren van Babel van Pieter Bruegel de Oude in Museum Boijmans Van Beuningen. Het werk dateert uit het midden van de zestiende eeuw toen Antwerpen een van de grootste havensteden van Europa was. Door de vele verschillende talen die je op straat kon horen werd het Bijbelse thema van de Babylonische spraakverwarring kortstondig een geliefd thema bij schilders uit die tijd. Het gaat om het verhaal waarin de mensen, die toen één taal spraken, een toren gingen bouwen die tot in de hemel zou reiken. Een daad van hoogmoed die God, die zelf wil bepalen wie er in de hemel komt, afstrafte door van de ene op de andere dag de mensen allemaal een andere taal te laten spreken opdat ze elkaar niet meer konden verstaan en de bouw van de toren niet kon worden voortgezet. Is dat, die Toren van Babel die nooit afkwam, niet een mooie metafoor voor Rotterdam die er prat op gaat dat de stad nooit af is?

In het kader van de Operadagen was er van Wunderbaum een voorstelling – met een marginale muzikale omlijsting – over een bloeiperiode van de esperantisten. Die beschikten rond 1900 heel kortstondig over een soort eigen staat (Amikejo in het land van Moresnet), niet veel meer dan een taartpunt ingeklemd tussen het Nederlands Limburg, België en Duitsland. Het kortstondige bestaan correspondeerde met de utrakorte voorstelling van Wunderbaum. Het begon veelbelovend maar net toen we er eens goed voor gingen zitten bleek het al voorbij. Wat er nog wel uit dit tamelijk schaamteloze vluggertje van Wunderbaum naar voren kwam was de utopie dat, als mensen maar één taal zouden spreken, vrede en harmonie en welvaart gegarandeerd zijn. Alsof dat, als iedereen dezelfde taal spreekt, alle barrieres zou slechten. Een illusie.

‘In Rotterdam spreken we Nederlands’ is net zo’n achterhaald streven als ooit het esperanto als wondermiddel voor onderling begrip. Veeltaligheid is niet persé een belemmering om grote werken te kunnen voltooien net zomin als het spreken van één taal voorkomt dat mensen elkaar de schedel inslaan. Religieuze opvattingen, nationalisme, economische tegenstellingen zorgen voor tegenstellingen die niet met taal alleen overbrugd kunnen worden. Zelfs nu de meeste (internationale) communicatie in het Engels gaat (het Nederlands dient, net als zoveel andere talen, alleen nog voor lokale communicatie) en we via het web voortdurend met elkaar verbonden zijn, blijkt de wereld niet verlost van moordende tegenstellingen. Hedendaags terrorisme laat zien dat ze niet bepaald tolerant zijn ten opzicht van andersdenkenden (ook al spreken die dezelfde taal)  of andere culturen (ook al kunnen ze daarmee in het Engels communiceren).

Vroeger werd gedacht dat door een taal te leren je ook deel zou hebben aan de cultuur die met die taal samenhing. Als je bijvoorbeeld Frans sprak was je beschaafd (Fransen schijnen het nog steeds te denken), maar zoiets is een illusie. Dat een volk met een hoogstaande cultuur zoals de Duitsers desondanks tot de grootste barbarij konden vervallen en daarbij Duits bleven spreken geeft aan dat taal op zichzelf geen vanzelfsprekende cultuurdrager is (zoals de VVD waarschijnlijk nog hoopt). ‘In Rotterdam spreken we Nederlands’ getuigt daarom van een zeer simplistische opvatting. Taal als wondermiddel. Tolerant en humaan gedrag vergt meer dan taal*. —EB

* Al denken ze daar in België natuurlijk heel anders over.

Misschien vind je dit ook leuk