Interview

Paul van de Laar, directeur Museum Rotterdam: De stad als collectie

Een interview met museumdirecteur Paul van de Laar over het nieuwe Museum Rotterdam, dat begin 2016 geopend zal worden in het Timmerhuis. Van de Laar: “Wat mij betreft heeft het bestaan van een stadsmuseum alleen zin als we kunnen laten zien wat de bewoners van de stad er aan hebben.”
Door
Arnold Westerhout & Hugo Bongers

We ontmoeten de directeur van Museum Rotterdam, Paul van de Laar, op een tussenverdieping van het verder leegstaande Schielandshuis. Hoewel er geen tentoonstellingen meer plaatsvinden, zijn daar nog altijd de kantoren van het museum gevestigd. De staf bereidt zich al lange tijd voor op het tweede weekend van januari 2016. Dan zal het museum voor het eerst sinds 31 december 2012 weer voor langere tijd gebonden zijn aan een vaste locatie waar het zich kan presenteren aan Rotterdam en de rest van de wereld. Van de Laar: “Voorheen werd het Schielandhuis als het belangrijkste object in de collectie van het Historisch Museum Rotterdam gezien. Maar voor mij is de stad Rotterdam veel belangrijker. De stad is onze collectie.” De nieuwe hoofdlocatie van het museum onderstreept die gedachte omdat die midden in de stad ligt. Meer nog eigenlijk dan het zeventiende-eeuwse vorige onderkomen. De komende jaren zullen tentoonstellingen gemaakt worden in het door OMA ontworpen Timmerhuis, dat ingeklemd zit tussen Meent, Rodezand en Haagseveer, pal achter het Stadhuis en het Postkantoor. Dus tussen winkels en horeca en op steenworp afstand van de plaats waar Rotterdam bestuurd wordt. Maar belangrijker dan de locatie is antwoord op de vraag wat het museum nu precies van plan is. Hoe kom je straks binnen? Wat voor tentoonstellingen kunnen we verwachten? Hoe zal er gebruik gemaakt worden van de ruimten die het Timmerhuis zal bieden? En het belangrijkst: hoe zal het museum zich verbinden met Rotterdam?

 

Drie verhalen

“In het Timmerhuis vertellen we straks drie verhalen: Rotterdam van nu, toen en straks. Elk verhaal komt overeen met een deel van de ruimte die we straks in het nieuwe gebouw hebben. Direct na de entree gaat het over de stad van nu. We willen dat de stad niet ophoudt bij de deur van het museum. Sterker nog: We laten de stad doorlopen in het museum door de stad het gebouw in te trekken. Stel je dit erbij voor: In het eerste deel van de opstelling vertellen we het verhaal van de Rotterdammers van nu die we hebben leren kennen dankzij onze erfgoedprojecten op locatie. Dit zijn levende Rotterdammers die we als beelden, driedimensionaal uitgeprint, op een voetstuk zullen plaatsen. Deze hoofdpersonen laten je Rotterdam met andere ogen zien. We zullen werken met objecten, teksten en multimedia over de achtergrond van de beelden van die personen. We zullen laten zien waar ze vandaan komen en wat ze betekenen voor de stad van nu. Het zijn niet per se bekende Rotterdammers. Wel zijn het mensen die karakteristiek zijn voor bijvoorbeeld het deel van de stad waar ze wonen en de manier waarop ze bijdragen aan het verhaal over de stad. Hier laten we de superdiversiteit van de stad zien. Dit wordt ook het deel van de opstelling met een interactieve presentatie waarmee we verder duidelijk maken dat het de Rotterdammers zelf zijn die de stad maken. Dit deel krijgt daarom het karakter van een city lounge, waar Rotterdammers met hun verhalen terecht kunnen. Zoals de echte stad, groeit dit verhaal. Het wordt een nieuw soort ‘huiskamer’ voor Rotterdam. Een ruimte ook voor happenings die gaan over de stad van nu. En het is om deze reden belangrijk dat de ruimte een duidelijke relatie krijgt met de straat.

In het tweede deel van de opstelling vertellen we het verhaal over de geschiedenis van de stad in engere zin. Ofwel: het chronologische verhaal van de stad en waarbij we ongeveer bij 10.000 voor Christus beginnen. We laten zien waar we vandaan komen en we tonen het gelaagde landschap van waaruit Rotterdam is voortgekomen. Sommige perioden krijgen relatief minder aandacht, bijvoorbeeld de 14de en 15de eeuw omdat Rotterdam toen nog een bescheiden stad was. Maar vanaf de 17de eeuw neemt Rotterdam in belang toe. En de periode vanaf ongeveer 1850 is juist erg belangrijk, omdat de stad zich toen echt ging ontwikkelen tot de stad van nu. In een uur, anderhalf uur moet je als bezoeker, of je nu Rotterdammer bent of toerist, dit historisch-chronologische verhaal over de geschiedenis van Rotterdam kunnen volgen.

In dit tweede deel van de opstelling werken we nauw samen met de archeologische dienst van de gemeente en met het Stadsarchief. Het tweede verhaal komt in het middengedeelte van onze ruimte in het Timmerhuis. We plaatsen grote vitrines rondom een hoge vide die daar is gecreëerd is. Alleen die vitrines zijn museaal geklimatiseerd, in tegenstelling tot de grotere tentoonstellingsruimte die als kantoor-en publieksruimte is ontworpen en daarom niet voldoet aan museale klimaateisen.

Het derde deel van de ruimte is beschikbaar voor wisselexposities. Dit deel van de ruimte ligt 1.80 meter hoger. Op dat podium stellen we ons de vraag waar we als stad naartoe gaan. Het is eigenlijk een city lab waar de actuele ontwikkelingen van Rotterdam op thematische manier aan de orde komen in de vorm van wisseltentoonstelling. De eerste tijdelijke tentoonstelling in 2016 gaat over de wederopbouw. In het jaar 2016 viert Rotterdam immers de wederopbouw en interessant voor ons is vooral de omslag in het denken over de functie van de binnenstad eind jaren zestig begin jaren zeventig. Het beroemde onderzoek van Wentholt uit 1968 over de binnenstadsbeleving betrekken we daarbij. Het kantelmoment was volgens ons de grote manifestatie C70 en de groeiende aandacht voor de oude wijken en de noodzaak van de stadsvernieuwing in de 19e-eeuwse wijken rondom de binnenstad. Dat onderzoek van Wentholt waarin de beleving van de binnenstad door de bewoners centraal stond, willen we gaan herhalen en daarvoor zullen we studenten van de Willem de Kooning Academie inschakelen. We vragen hun om de binnenstadsbeleving van dit moment in kaart te brengen en zichtbaar te maken. Studenten worden als het ware gastcurator.

 

Flexibele ruimten

Het Timmerhuis is niet zo’n makkelijk gebouw om voor tentoonstellingen in te richten. Het is natuurlijk ook niet als museum ontworpen. In eerste instantie hadden we een compleet inrichtingsontwerp van Ralph Appelbaum, een buitenlands ontwerpbureau. We gebruiken elementen daaruit nog steeds, maar we kiezen nu niet langer voor één hoofdontwerper. OMA, de architect van het Timmerhuiscomplex, heeft ook meegedacht over de inrichting van onze ruimten. Maar hoe mooi dat misschien ook was, met het ontwerp waar zij mee kwamen moesten we gewoon teveel concessies doen aan onze inhoudelijke doelstellingen. Het was een te dwingend grid van kleinere ruimten en dat deed ons te veel aan de situatie van het Schielandshuis denken. Juist het gemis aan flexibiliteit leverde in het Schielandshuis bij het inrichten van de tentoonstellingen veel problemen op. Daar waren te veel muren en dwingende circuits van kleine zalen.

De architectuur van het Timmerhuis in het algemeen leent zich er misschien voor om helemaal ‘design’ te worden, maar die karakteristiek van het ontwerp van OMA willen we juist niet benadrukken. We willen juist flexibele ruimten waarin we de verschillende onderdelen, met de formule van drie verhaallijnen met drie ontwerpsferen, in verschillende tempo’s kunnen wisselen. Bovendien willen we de opstelling in enkele jaren kunnen laten groeien. Je zou ook kunnen zeggen dat we duidelijk willen maken dat het verhaal van Rotterdam nooit af is en nieuwe verhalen altijd moeten worden opgenomen.

 

Pop up museum

Voor de tijdelijke tentoonstelling hebben we in het Timmerhuis straks zo´n vijf- tot zeshonderd vierkante meter beschikbaar, op een totaal van zeventienhonderd vierkante meter. We hebben daar verder geen kantoren of opslag, alleen tentoonstellingsruimte. Eind dit jaar ontruimen we onze kantoren in het Schielandshuis. Waar we naartoe gaan zien we nog wel. Kantoorruimte kun je overal in de stad huren.

Het Timmerhuis is maar een van de plekken in de stad waar we als Museum Rotterdam te zien zullen zijn. De tentoonstellingen in het Timmerhuis zijn onderdeel van een groter verhaal. In Rotterdam zijn zo’n vijftien gebieden, wijken of clusters van wijken, waarin we de komende jaren zullen opduiken. We gaan als museum op grass root level werken in die gebieden. We zullen dus regelmatig opduiken met een pop up museum. We reserveren structureel twintig procent van onze subsidie voor activiteiten op locatie in die gebieden. Zo willen we overal zichtbaar zijn in de wijken van de stad. De verhalen die we daar samen met de bewoners optekenen vormen weer input voor wat we later in het Timmerhuis gaan doen, dat zich als een mothership ten opzichte van de andere locaties zal verhouden. Kortom: in die pop up musea vinden we een permanente bron van vernieuwing van het verhaal van de Rotterdammers.

 

Masterplan

Gaan we door met tentoonstellingen in Las Palmas? Dat is zeker niet uitgesloten. De ruimte van LP2 op de Wilhelminapier blijft wat mij betreft een mogelijke locatie voor een pop up museum. Als we een project hebben dat goed in die ruimte past dan kunnen we daar terecht. Ik heb dat met LP2 afgesproken. Van onze twee tentoonstellingen in Las Palmas hebben we geleerd hoe we mensen actief bij tentoonstellingen kunnen betrekken; hoe we een actieve sfeer kunnen creëren. Die sfeer van LP2 proberen we straks in het eerste deel van het Timmerhuis opnieuw te scheppen. Tegelijkertijd blijven we wel werken aan een langetermijnperspectief. Dat wil zeggen: Een compleet nieuw, groot stadsmuseum met alles erop en eraan. Tentoonstellingsruimten, publieksruimten, een winkel, depots, kantoren, werkplaatsen etc. Het masterplan ervoor ligt al klaar. We hadden dat eigenlijk al een paar jaar geleden. We hadden zelfs een locatie: aan de Hoogstraat. Maar het plan was te groot en te duur. Alles zat erin en juist daarin hebben we ons vergist, want we wilden iedereen bedienen en we maakten geen scherpe keuzen. Daarmee werd het plan onhaalbaar. Voor de komende vijf tot tien jaar zijn we in elk geval blij met het Timmerhuis en houden we voldoende mogelijkheden om overal in de stad op te duiken.

 

Wat Rotterdam bijzonder maakt

Een stadsmuseum staat in de museale pikorde helemaal onderaan. Bovenaan staan de kunstmusea. Vrijwel elke stad heeft een stadsmuseum, maar op enkele uitzonderingen na zijn het meestal geen bruisende instellingen. De collecties sluiten vaak niet aan bij wat men wil vertellen. Om het serieus en goed aan te pakken, moet je flink investeren zoals bijvoorbeeld bij het MAS in Antwerpen is gedaan. Wat mij betreft heeft het bestaan van een stadmuseum alleen zin als we kunnen laten zien wat de bewoners van de stad er aan hebben. Daar gaan wij voor zowel met onze plannen voor het Timmerhuis als met de pop up musea. En we hebben eigenlijk alles mee: ‘de stad’ is ongelooflijk in. Over de hele wereld is men bezig het belang van de stad te benadrukken. Hier in Rotterdam spreken we de laatste tijd almaar over de superdiversiteit van de stad; de creativiteit en de kwaliteiten ervan. We zijn eigenlijk een soort ‘nieuwe urbanisten’ en een museum als het onze kan dat laten zien. Wij tonen het belang van het erfgoed van toen en nu voor de stad van straks. Dat tekent wat mij betreft ook de breuk met ons museale verleden in het Schielandshuis. Daar lieten we in de stijlkamers een te eenzijdig beeld van het Rotterdam van vroeger zien, waarin een verleden werd gekoesterd dat eigenlijk niet het echte Rotterdam representeerde. We toonden een soort patriciërscultuur in de context van een verlengde Gouden Eeuw; de geschiedenis van een bovenlaag van Rotterdam in de 17de en 18de eeuw . Maar dat is helemaal niet wat Rotterdam anders of bijzonder maakt. Wat wij willen laten zien is datgene waarop de bewoners van nu trots kunnen zijn, het eigene van hun stad. En daarbij kunnen we naast de positieve zaken ook de schaduwkanten laten zien.

 

Drievoudige beoordeling

We willen als museum op drie functies beoordeeld worden. Allereerst op het halen van een bepaald bezoekcijfer. Daarop worden we namelijk als gesubsidieerde instelling beoordeeld door de gemeente en de cultuurraad. We mikken op 100.000 bezoeken per jaar en dat is ambitieus, vergeleken met ons verleden en met het bezoekcijfer van stadsmusea in het algemeen. In de tweede plaats willen we actief met het publiek aan de slag. Dat wil zeggen: onze bezoekers participeren in ons museum. We betrekken ze bij onze manier van werken. De bezoekers zijn daarom co-creator, omdat de bezoeker zijn eigen kennis van de stad inbrengt. En in de derde plaats willen wij niet het knekelhuis van de geschiedenis zijn, maar een actieve bijdrage leveren aan de geschiedschrijving van de stad ook buiten het culturele domein. Ik word ook als hoogleraar al vaak gevraagd om mee te denken over alle mogelijke ontwikkelingen en facetten van de stad en dat zou dus verbreed moeten worden naar de hele organisatie van het museum. We zien onszelf daarom eerder als ‘erfgoedconsultant’. Als specialist van de stad bieden we onze diensten aan alle sectoren van de samenleving aan: het bedrijfsleven, het onderwijs, de zorg. We zijn dus niet alleen een museum dat zorgt voor het erfgoed van de stad – want dat blijven we natuurlijk doen met een eigentijds collectiebeleid door het verzamelen van de materiële en immateriële cultuur van de stad. Maar we richten ons ook op de discussie over de stad. Overal waar die wordt gevoerd. Nogmaals: we zien het stadsmuseum als een city lab, als een manier waarop we met alle sectoren in de samenleving mee kunnen denken over de ontwikkelingen in Rotterdam. We houden door het verleden te tonen de stad bovendien een spiegel voor.

 

Urbane antropologie

We willen als stadsmuseum geen traditioneel objectgericht museum zijn. Zie ons meer als ‘urbane antropologen’ die op onderzoek uitgaan naar wat er op dit moment onder de mensen leeft, wat hen drijft en welke gebeurtenissen uit het verleden daarbij voor hen een rol spelen. Alle medewerkers van het museum moeten daarin mee kunnen gaan. Het is een competentie-eis geworden dat je in wijken en buurten moet kunnen werken met bewoners. Je moet durven aanbellen bij mensen, met ze kunnen praten en kijken wat ze in hun huizen hebben staan. Je moet hun foto’s willen bekijken, hun familieverhalen aan willen horen en ze optekenen. Met andere woorden: je moet het materiële erfgoed met het immateriële kunnen verbinden. Ik noem dat het vastleggen van ‘mentaal erfgoed’. In een stad met zoveel culturen als Rotterdam heb je die antropologische invalshoek nodig. Tegelijkertijd, en dat is onze meerwaarde, kunnen wij die verhalen van bewoners vertalen in attractieve tentoonstellingen. Wij kunnen die verhalen op een interessante manier presenteren, want we zijn immers een museum. Het nieuwe museum is een kennisinstituut, niet een instituut dat zich verliest in de esthetiek van het voorwerp. We laten zien wat Rotterdam is en wat het anders maakt dan andere steden. We zijn het museum van het Rotterdam van nu; dat relevant is voor bewoners van nu. Daarom zouden we dus het belangrijkste museum van de stad moeten zijn.”

Misschien vind je dit ook leuk