Cultuur

“Als het maar niet gaat over Rotterdamse letteren.”

Hoogleraar Literatuur en Samenleving Frans-Willem Korsten: “Als het maar niet gaat over Rotterdamse letteren.”
Door
Tjeu Strous

Om een idee te krijgen van de stand van zaken in de Rotterdamse letteren besluit ik in januari van dit jaar naar een bijeenkomst te gaan van de vereniging Verzamelde Werken, de op zich niet onaardig bedachte naam van een belangenvereniging van Rotterdamse schrijvers, dichters, uitgevers en boekhandelaren die in 2012 het licht zag. Daar wordt mij snel duidelijk dat wat ooit bedoeld was als een geharnaste vereniging van belangenbehartigers, inmiddels een zielig klein clubje is geworden van uitgetelde lieden vol zelfbeklag. Samen met een tiental leden en enkele belangstellenden luister ik naar de zwanenzang van oprichter en voorzitter Feico Houweling: “We hebben 56 leden en blijven al een tijdje stabiel maar wij als bestuur hebben het idee dat we de kar helemaal alleen moeten trekken.” Nu gaat dat cliché op voor zowat elke vereniging dus de echte reden om, zoals Feico aankondigde, het bijltje er bij neer te gooien kan dat volgens mij niet geweest zijn. Sterker nog, in een toelichting voorafgaand aan de vergadering somt Houweling alle heldendaden op van de inmiddels vier jaar bestaande “Verzamelde Werken”: Ze onderhoudt een website met literaire agenda, ze voert met de Erasmus Universiteit een economische sectoranalyse uit, ze praat met de burgemeester, wethouders, raadsleden en organisaties in het culturele veld, ze wil een project voor een vluchtschrijver in Rotterdam opstarten, ze organiseert een Politiek Letterencafé en ze wil een traject starten om van Rotterdam een UNESCO City of Literature te maken. “Een club die dát allemaal wil gaat zichzelf toch niet opheffen”, zeg ik. “Toch wel”, zegt Feico, “want we moeten het allemaal met zijn tweeën doen”.   

Vele letterboeren hebben zich in Rotterdam altijd een beetje zielig gevoeld. Al in de jaren negentig vond menig schrijver en boekhandelaar dat zij in Rotterdam telkens aan het kortste eind trokken. Er moest daarom iets gebeuren. Ook toen was het Feico Houweling die een steuncomité Noodfaculteit Letteren oprichtte. Met die Noodfaculteit kon in afwachting van een echte Faculteit Letteren de ondermaatse positie van de letterknechten in de blauwe-boordenstad alvast een beetje worden opgekrikt. Uiteindelijk wist initiatiefnemer Houweling  het Rotterdamse Fonds tot Nut van het Algemeen zo ver te krijgen het salaris voor een heuse hoogleraar Literatuur en Samenleving in deeltijd te bekostigen. Vanaf 2010 wordt deze leerstoel bezet door Professor Frans-Willem Korsten. In 2019 is het geld op.

Ik moet dus door naar Frans-Willem Korsten om zijn visie op de letteren in Rotterdam te vernemen. 

Hij deelt de opvatting dat de sector inmiddels tot volle wasdom is gekomen; Rotterdam herbergt inmiddels tal van goed verkopende schrijvers (Deelder, Borst, De Jong, Benali, Möring, Van der Kwast, Van Hassel, Vegter, Perquin). Voor complexen is dan ook geen reden meer. “Er is ontzettend veel aan de hand. De nieuwe poëzie, die zichzelf “spoken word” noemt, leeft hier ontzettend en heeft een hoge kwaliteit bereikt. Jongeren doen er enthousiast aan mee maar de oude, witte generatie belezen Rotterdammers heeft er nog weinig mee. Dat is hún probleem. Poetry International heeft wat dat betreft de ophaalbrug ook lang omhoog gehouden maar de kentering is er. Op de  47ste editie stond Urban Language, de uit verschillende culturen ontstane straattaal centraal. Te lang is veronachtzaamd dat poëzie en popcultuur één zijn. Pop is een wezenlijk onderdeel van de literaire scene. Dat blijft heus niet beperkt tot Bob Dylan en Leonard Cohen. Harry Hamelink van Motel Mozaïque heeft dat begrepen en ruimde in zijn programmering dit voorjaar uitgebreid plek in voor taalkunstenaar Spinvis en de Vlaamse bard Mauro Pawlowski in het project Grensgeluid. Al met al lijkt er definitief een eind gekomen aan het minderwaardigheidscomplex. 

En ja, dan die kwestie van de ‘Rotterdamse Letteren’. Men laat het wel uit het hoofd om over ‘Amsterdamse’ of ‘New Yorkse’ literatuur te spreken, dus waarom moet ‘Rotterdamse letteren’ nu zo nodig? Als de ondertoon van Rotterdam Viert de Stad! een nieuwe versie van het second city syndroom is heb ik er niks mee, als Rotterdam Viert de Stad! een hergeboorte van een stad in een globale wereld is vind ik het prima. Daarin is de literatuur al lang meegegaan, zoals ik aan de hand van enkele uit Rotterdam afkomstige schrijvers aangaf.”

 

Ik besluit toch maar eens in gesprek te gaan met een schrijver die de laatste tijd overal aan de weg timmert en die minder moeite heeft het vaandel van de ‘Rotterdamse literatuur’ hoog te houden: Elfie Tromp. Staat zij model voor de nieuwe lichting ‘Rotterdamse’ schrijvers? Ondanks de bezwaren van Frans-Willem Korsten? – TS

(Inmiddels maakt Verzamelde Werken een doorstart onder een nieuw bestuur.)

Misschien vind je dit ook leuk